33792 |
omhulsel van het teellid |
koker:
kǭkǝr (Q014p Urmond)
|
Schede van de roede. [JG, 1b; N 8, 36 en 37b]
I-9
|
18188 |
omslagdoek (alg.) |
falie:
falie (Q014p Urmond),
plag:
plak (Q014p Urmond, ...
Q014p Urmond)
|
schouderdoek, wollen ~ of omslagdoek, soms ook wel over het hoofd gedragen [neus-, nuisdook, nuizek, nuzzing, plak, plaggen, sjelon, falie] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18708 |
omslagdoek onder mantel of jak |
plag:
plak (Q014p Urmond),
plaggetje:
plekske (Q014p Urmond)
|
omslagdoek die onder mantel of jak wordt gedragen [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18715 |
omslagdoek over mantel of jak |
plag:
plak (Q014p Urmond)
|
omslagdoek die over mantel of jak wordt gedragen [N 23 (1964)]
III-1-3
|
25013 |
omtrek, omvang |
omtrek:
ómtrék (Q014p Urmond)
|
de hoofdlijn die de grenzen van een figuur uitmaakt en er de vorm van bepaalt [omtrek, omkant] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
33651 |
omwalde akker |
kamp:
kamp (Q014p Urmond)
|
Een akker welke omsloten is door een akkerwal, een brede gracht of door bossen. [N 11, 2e; N 11, 2f; N 27, 3b; A 10, 4; monogr.]
I-8
|
34211 |
omweiden |
omjagen:
ǫmjāgǝ (Q014p Urmond),
omzetten:
ǫmzɛtǝ (Q014p Urmond)
|
Het geregeld verplaatsen van vee. [N 3A, 11; monogr.]
I-11
|
25087 |
onbelangrijk |
beetje:
bitjə (Q014p Urmond),
van geen betekenis:
van gein bəteikənis (Q014p Urmond),
waardeloos:
wéérdəloos (Q014p Urmond)
|
een voorwerp zonder waarde; een zaak van geen enkel belang [nietlig, nietigheid, dodeman, lacheding] [N 91 (1982)] || niet veel [luttel, min, schriel, weinig] [N 91 (1982)] || van geen belang, niet belangrijk [ongewicht] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
21845 |
onbeleefd |
onbeleefd:
ónbəlééf (Q014p Urmond)
|
niet wellevend, handelend in strijd met de beleefdheid [onbeleefd, bot] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
21846 |
onbeschaafd |
lomp:
lómp (Q014p Urmond),
onbeschoft:
ónbəsjóf (Q014p Urmond)
|
ruw, niet beschaafd [lomp, loer, boers, onbeschoft, nut] [N 87 (1981)]
III-3-1
|