18589 |
overall |
overall (eng.):
euveral (Q014p Urmond)
|
overall, werkpak uit één stuk [N 23 (1964)]
III-1-3
|
34168 |
overdragen |
overgaan:
overgaan (Q014p Urmond)
|
Het overschrijden van de draagtijd, gezegd van de koe. [N 3A, 44]
I-11
|
33817 |
overgevoelig paard |
(een) gevoelige:
gǝvø̄legǝ (Q014p Urmond),
beuker:
bø̄kǝr (Q014p Urmond)
|
Paard dat bij het zien van mensen geluiden en bewegingen maakt, maar zonder kwaadaardigheid. [N 8, 94e]
I-9
|
18695 |
overhemd |
overhemd:
euverhumme (Q014p Urmond, ...
Q014p Urmond)
|
overhemd [ingels hemd, sporthemd, frontj] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
33899 |
overhoef |
overhoef:
ø̜̄vǝrhōf (Q014p Urmond)
|
Verdikking van het kroonbeen boven de hoef. De knobbels op de kroonrand kunnen het gevolg zijn van eigen kroonbetrappeling, verstuiking en misstappen op een oneffen boden, of door betrappeling van andere paarden, vooral bij het draaien op het veld. Als deze beenwoekering groot van omvang is, wordt het kroongewricht stijf en gaat het paard kreupel. Zie afbeelding 14. [N 8, 90m]
I-9
|
32799 |
overhoeks eggen |
overoord [eggen]:
ø̄vǝrǭrt (Q014p Urmond)
|
Manier van eggen waarbij men met de eg schuin over de akker gaat. Men kan schuin in de lengterichting of schuin in de breedterichting eggen. Zie afb. 71. Nadat men een akker overhoeks geëgd heeft (om onkruid te bestrijden of om de grond gelijk te trekken), egt men hem gewoonlijk in de lengte af. Voor het werkwoordelijk deel eggen en de weglating daarvan bij de varianten zie men de toelichting bij het lemma ¬¥eggen¬¥. [JG 1b + 1c + 1d + 2c; N 11, 84c; N 11A, 177c; div.; monogr.]
I-2
|
17889 |
overhoop halen |
ondereen zetten:
òngərein zéttən (Q014p Urmond)
|
Overhoop halen (modden). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
18553 |
overjas (alg.) |
overjas:
euverjas (Q014p Urmond, ...
Q014p Urmond,
Q014p Urmond,
Q014p Urmond)
|
herenoverjas; inventarisatie huidige uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 25 (1964)] || herenoverjas; inventarisatie vero uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 25 (1964)] || overjas, lange ~, dik en warm [euverpalto, palzeer, jaager] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
33897 |
overkoot |
(het heeft) overkoten:
ø̜̄vǝrkōǝtǝn (Q014p Urmond),
over de koot geschoten:
iǝvǝr dǝ kōǝt gǝšǭtǝn (Q014p Urmond)
|
Het voorwaarts doorknikken van de koot van het voorbeen van het paard als gevolg van een verstuiking of van een forcering door te hard te trekken. Zie afbeelding 13. [JG 1b; N 8, 73b, 93a, 93b en 95m]
I-9
|
32796 |
overlangs heen en weer eggen |
recht op en af [eggen]:
rɛx˱ ǫp˱ ɛn āf (Q014p Urmond)
|
Bedoeld wordt de manier van eggen, waarbij men in de lengterichting werkend, na het keren de volgende egbaan onmiddellijk (soms met een kleine overlapping) laat aansluiten bij de vorige. Voor het werkwoordelijk deel eggen en de weglating daarvan bij de varianten zie men de toelichting bij het lemma ''eggen''. [JG 1a + 1b + 1c + 1d; JG 2c; N 11, 84a; N 11A, 176c + 189c; monogr.]
I-2
|