18989 |
slimmerik |
viefkop:
fifkòp (Q014p Urmond)
|
een vindingrijk persoon [fijnaard, finard] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
25072 |
slinken, minder worden |
krimpen:
krumpən (Q014p Urmond, ...
Q014p Urmond),
minderen:
mindərən (Q014p Urmond)
|
minder worden [lamen, lammen, verstillen afreezen] [N 91 (1982)] || minder worden in massa en omvang [slonken, slinken, zakken, slappen] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
18969 |
slinkse streken |
oplichterij:
oplichtərie (Q014p Urmond)
|
oneerlijk, achterbakse slinkse streken [linken, slenters, slingers, slenders, list, draaiers] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18228 |
slip |
slip:
humpslüp (Q014p Urmond),
slup (Q014p Urmond)
|
afhangend eind van een kledingstuk [slip, klamp] [N 86 (1981)] || hemdslip, pand van een hemd [slup, slipruiter, geer, vaan, lesj, hemsjlup] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18694 |
slip-over |
slip-over:
slipeuver (Q014p Urmond)
|
slipover, truivest zonder mouwen [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18270 |
slipjas |
frak:
frak (Q014p Urmond),
geklede jas:
gekleide jas (Q014p Urmond),
slippenjas:
slippejas (Q014p Urmond),
sluppejas (Q014p Urmond)
|
jacquetjas, zwarte jas met lange achterpanden [pitteleer, pieteloer, slipjas, frak, batsesleeger, billentikker, klaovert, steekert] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18299 |
slobkous |
slobkous:
slopkousen (Q014p Urmond)
|
voetbekleedsel zonder zool, dat over de schoenen (en enkels) wordt gedragen [slopkous, soepjee] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
17948 |
sloffen |
sloffen:
slóffən (Q014p Urmond)
|
sloffen: Zodanig lopen dat de zool over de grond schuift (sloffen, slerven, klossen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
20501 |
slok |
slok:
slók (Q014p Urmond, ...
Q014p Urmond)
|
teug; Hoe noemt U: De hoeveelheid drank of vloeistof die men in een keer in de mond neemt en doorslikt (teug, slok, zjats) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
17695 |
slokdarm |
krop:
krop (Q014p Urmond),
slokdarm:
sjlokderm (Q014p Urmond)
|
slokdarm [krop, gorgel] [N 10 (1961)]
III-1-1
|