e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Urmond

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
slons (slodder?) sloddervos: sloddərvos (Urmond), slons: slons (Urmond), slŭns (Urmond) een haveloze, slordige vrouw [slodder, sloor, slons, luns, klons, slos, lameer] [N 85 (1981)] || slons [SGV (1914)] III-1-4
slootjespringen beekjespringen: bēkskə spreͅŋə (Urmond) Slootje springen [pikkelegen, sponselen, kapoetelen]. [N 88 (1982)] III-3-2
slordig slordig: slordich (Urmond) onachtzaam of onordelijk in zijn werk of in zijn geheugen [lod, hordsig, slordig] [N 85 (1981)] III-1-4
slot slot: šlǭt (Urmond) Toestel dat als sluiting op deuren wordt aangebracht, waarbij door middel van een sleutel een schoot of tong wordt uitgeschoven die in een gat in de stijl van het kozijn valt. [N 54, 94b; L 6, 73a; S 33; monogr.] II-9
sluier sluiertje: sleurke (Urmond) sluier, lange witte ~ met een kroontje van wasbloempjes, hoofdtooi van Communiemeisjes [N 25 (1964)] III-1-3
sluik haar sluik haar: sjloek haor (Urmond) recht, sluik haar [N 10 (1961)] III-1-1
sluimeren sluimeren: sjloemere (Urmond), ungeren (ww.): hunnere (Urmond) sluimeren [drooze, knikkebolle] [N 10 (1961)] III-1-2
sluipen sluipen: sloepən (Urmond) Sluipen: zich in alle stilte voortbewegen zodat niemand het merkt (sluipen, kruipen, slippen, gluipen). [N 84 (1981)] III-1-2
sluis sluis: sloes (Urmond) de inrichting waardoor twee wateren naar believen gescheiden of met elkaar in verbinding gebracht kunnen worden (sluis, erk, sas) [N 90 (1982)] III-3-1
sluisdeur schoft: sjòt (Urmond) het ophijsbare deel van een sluis (schoft) [N 90 (1982)] III-3-1