id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
18091 | spatader | spatader: spataojər (Urmond), spatoajer (Urmond) | spatader [SGV (1914)] || Spatader: plaatselijk uitgezette ader met dikke blauwachtige knobbels; blijvende uitzettting van een ader vooral in de benen (spat, ader, spatader, puilader, aderspat). [N 84 (1981)] III-1-2 |
24993 | spatten | platsen: plótsjən (Urmond), sprinkelen: sprinkelen (Urmond) | in of als kleine deeltjes op- of wegspringen, gezegd van vloeibare zaken [spatten, spiertsen, spinten, spetten, drasjken] [N 91 (1982)] || spatten [SGV (1914)] III-4-4 |
21888 | speculeren | speculeren: spekəlerən (Urmond) | kopen, verkopen of wachten met kopen of verkopen in de verwachting winst te maken door stijging of daling van prijzen [lippen, speculeren] [N 89 (1982)] III-3-1 |
17782 | speeksel | spij: spie (Urmond) | Speeksel: het mondvocht, afscheiding van bepaalde klieren in de mond (smurrie, tuf, spuw, speek, jodevet, speeksel). [N 84 (1981)] III-1-1 |
17694 | speeksel uitspuwen | spijen: spieje (Urmond, ... ), spiejen (Urmond), ṣpijən (Urmond) | (speeksel uit)spuwen [RND] || spuwen [SGV (1914)] || spuwen: speeksel uitspuwen [spiertse, spaowe, tuffe, spuige, speken] [N 10 (1961)] III-1-1 |
22384 | speelkaart | kaart: kaart (Urmond) | Elk van de kaarten van het kaartspel, speelkaart [flep, flik]. [N 88 (1982)] III-3-2 |
21480 | speelplaats | speelplaats: speelplaats (Urmond) | de plaats voor of bij de school waar de leerlingen voor of na de schooltijd en tijdens de pauzes verblijven [cour, speelplaats] [N 90 (1982)] III-3-1 |
19339 | speels | speels: speels (Urmond) | geneigd tot spelen, tot rondspringen [dartel, speels, ondeugend] [N 85 (1981)] III-1-4 |
20287 | speen | lots: lòtsj (Urmond) | speen; een gummidop op een zuigfles [speen, fiep, frutter, tutter, toetje, fiepke, frut, stiekse] [N 86 (1981)] III-2-2 |
34114 | speen van de koe | deem: dɛm (Urmond) | [N C, 12; JG 1a, 1b; A 30, 6a; L 8, 24b; L 14, 27b; L 49, 6a; monogr.] I-11 |