20535 |
spetteren |
kissen:
kisjən (Q014p Urmond),
spritsen:
de boter spat dan
spritsjən (Q014p Urmond)
|
sudderen; Hoe noemt U: Knetteren van de boter in de pan bij verhitting (snerken, sudderen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
26360 |
spie |
kijltje:
kīlkǝ (Q014p Urmond)
|
De zeisring, die steel en blad verbindt, wordt vastgeslagen door middel van een spie, of door twee of meer spietjes. Doorgaans zijn ze van hout, omdat deze het beste vast blijven zitten; soms vindt men ook een ijzeren spie, vaak in combinatie met een houten. Zie ook de toelichting bij het lemma ''zeisring'', en afbeelding 4, nummer A4 en B4. [N 18, 67e; JG 1a, 1b, 2c; add. uit A 14, 2]
I-3
|
19804 |
spiegel |
spiegel:
spĕgel (Q014p Urmond)
|
spiegel [SGV (1914)]
III-2-1
|
17569 |
spier |
spier:
`n sjpier (Q014p Urmond)
|
pees, spier [N 10 (1961)]
III-1-1
|
22401 |
spiertje trekken |
stekje trekken:
steͅkskə treͅkə (Q014p Urmond)
|
Loten met gras of lucifers (bijv. wie de langste trekt) [spiertje trekken, getuigen, tuigen]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
33133 |
spikken |
buisterkes:
buisterkes (Q014p Urmond),
monniken:
mǫnǝkǝ (Q014p Urmond),
spikken:
(enkelv)
spek (Q014p Urmond)
|
Onder spikken (of het enkelvoud: spik) verstaat men doorgaans een verbijzondering van het begrip "graanafval", namelijk het (onvolgroeide) graan met het kaf er nog omheen, dat dus niet heeft losgelaten bij het dorsen. Deze spikken worden dan als varkensvoer gekookt. Zie ook de toelichting bij het lemma ''graanafval'' (6.1.30). [N 14, 35d; JG 1a, 1b; monogr.]
I-4
|
34592 |
spil van de berries |
bout:
bou̯t (Q014p Urmond)
|
IJzeren spil waarmee de berries van de slagkar bevestigd zitten aan de draagbomen onder de bak. [N 17, 18; N G, 56c]
I-13
|
24379 |
spin |
spin:
spén (Q014p Urmond),
spɛn (Q014p Urmond),
[verkortingsboogje boven ä ]
spän (Q014p Urmond),
WLD
sjpén (Q014p Urmond)
|
spin [RND], [SGV (1914)] || spin [spinnekop, spinnenbijter, vrijer] [N 26 (1964)]
III-4-2
|
20121 |
spinnen |
spinnen:
spenǝ (Q014p Urmond),
spɛnǝ (Q014p Urmond),
WBD/WLD
spéénnən (Q014p Urmond)
|
De handeling die met behulp van een spinnewiel werd verricht. Vooral voor vlas en hennep was het raadzaam de spinvingers nat te houden tijdens het spinnen. Hiervoor had men een klein potje met water aan rokken of wiel hangen (Weyns, pag. 844-845). Soms werden daartoe ook wel kleine, twee-orige kruikjes van ongeveer 7 cm hoog gebruikt, gebakken onder andere te Raeren. [N 34, C; RND 3; Wi 27; S 34; monogr.] || Hoe noemt u een snorrend, brommend geluid maken, van katten, meestal ten teken van welbehagen (korzen, spinnen, ronken, snurken, snorren, minzen) [N 83 (1981)]
II-7, III-2-1
|
24381 |
spinnenweb |
spinnengeweef:
spénnegeweef (Q014p Urmond),
WLD
sjpénnegewaef (Q014p Urmond),
spinnenweb:
spɛnəwəp (Q014p Urmond)
|
spinnenweb [RND] || spinneweb [spinnegeweef, -gewep, -kop] [N 26 (1964)]
III-4-2
|