23330 |
vagevuur |
vagevuur:
fagevuur (Q014p Urmond)
|
vagevuur [SGV (1914)]
III-3-3
|
33795 |
vagina, geslachtsorgaan van de merrie |
kling:
kleŋ (Q014p Urmond),
lijf:
līf (Q014p Urmond)
|
Het uitwendig zichtbare geslachtsdeel. [JG 1a, 1b; N 8, 35, 39b en 40]
I-9
|
19489 |
valgordijn, rolgordijn |
rolgordijn:
rolkerdien (Q014p Urmond)
|
valgordijn [SGV (1914)]
III-2-1
|
19051 |
vals |
vals:
vèlsj (Q014p Urmond)
|
valsch [SGV (1914)]
III-1-4
|
22333 |
vals spel |
gefoetel:
gəfutəl (Q014p Urmond)
|
Oneerlijk spel, het valsspelen [hernij, aarzak, haarzakkerij, aaszakkerij]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
22331 |
vals spelen |
foetelen:
futələ (Q014p Urmond)
|
Vals, oneerlijk spelen [stachelen, foetelen, entelen, peuteren, krummelen, onnemen, haarzakken]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
22332 |
valsspeler |
foetelaar:
futəlēͅr (Q014p Urmond)
|
Iemand die altijd vals speelt [aarzak, haarzak, aaszak]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
19236 |
van katoen geven |
flink aanpakken:
flink aanpakkən (Q014p Urmond)
|
alle kracht inspannen om iets op tijd klaar te hebben [lament geven, buzze geven, kemp geven, draad geven, kletsoor geven] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
34489 |
van veren wisselen |
ruizelen:
rȳzǝlǝn (Q014p Urmond)
|
[N 19, 51; L 6, 20; L 42, 5; L 48, 10; A 26, 8; Lu 2, 10; Lu 4, 8; S 30; JG 1a, 1b, 2a-2, 12, 2c; monogr.]
I-12
|
22355 |
van zijn plaats rollen |
tirvelen:
tervələ (Q014p Urmond)
|
Van zijn plaats rollen, gezegd van een tol die uitgedraaid is [binnen, birzen, bizzen, brienen]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|