18140 |
verstuiken |
verstuiken:
verstøken (Q014p Urmond)
|
verstuiken [SGV (1914)]
III-1-2
|
19304 |
vertrouwen |
wantrouwen:
wantroewən (Q014p Urmond)
|
iemand of iets betrouwbaar achten [vertrouwen, trouwen] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
21653 |
vervaldag |
zitdag:
zitdaag (Q014p Urmond)
|
betaaldag, jaarlijkse ~ bij de notaris [bamis?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
21737 |
vervanger |
plaatsvervanger:
plaatsvərvangər (Q014p Urmond)
|
iemand die in dienst gaat in plaats van een ander [remplaçant] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
18928 |
vervelend werk |
gepruts:
gəpruts (Q014p Urmond)
|
vervelend, peuterig werk [geneuk] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18820 |
verveling |
verveling:
vərvééling (Q014p Urmond)
|
de toestand waarin men zich verveelt [verveling, vernooi, verlei] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
21167 |
vervoerbewijs |
kaartje:
kéértjə (Q014p Urmond)
|
het plaatsbewijs voor de bus, trein, tram [kaartje, coupon] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
19270 |
verwaarlozen |
verwaarlozen:
vərwaarlozən (Q014p Urmond)
|
geen zorg voor iets dragen [verbaalmonden, niet tellen, verwaarlozen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18815 |
verwachting |
verwachting:
vərwachting (Q014p Urmond)
|
het wachten op iets, meestal op iets positiefs [lous, loos, verwachting] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
20171 |
verwantschap |
familie:
familie (Q014p Urmond)
|
het verwant-zijn, de familiebetrekkingen, de verwantschap [parentatie] [N 87 (1981)]
III-2-2
|