19257 |
zich zeer slecht gedragen |
de beest uithangen:
də biaes oethangən (Q014p Urmond)
|
zich zeer slecht gedragen, zich als een beest gedragen [beesten, opspelen, wallebak-ken, brakken] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
33038 |
zicht |
zicht:
zex (Q014p Urmond)
|
Korte zeis die met één hand gehanteerd wordt en gebruikt wordt voor het maaien van rogge, tarwe, haver, gerst, enzovoorts. Zie de algemene toelichting bij paragraaf 4.2 over het maaien en afbeelding 5. Op de semasiologische kaart 30 zijn de gebieden met pik in de betekenis "zicht" van kaart 29 en met pik in de betekenis "mathaak" van kaart 33 bijeengezet. [N 18, 70; JG 1a, 1b, 2c; Goossens 1963, krt. 28; A 14, 7; A 23, 16.2; L 45, 7; Gwn 7, 4; div.; monogr.; add. uit N 11, 88; N 14, 131; N 15, 16a; N 18, 71; A 4, 28; A 14, 10; L 20, 28; L 42, 46; L 48, 34; Lu 1, 16.2 ; Lu 2, 34.2; Wi 51]
I-4
|
17975 |
ziek |
krank (du.):
krank (Q014p Urmond)
|
ziek [SGV (1914)]
III-1-2
|
17977 |
ziekelijk |
krankelijk:
krènkəlik (Q014p Urmond)
|
Ziekelijk: telkens ziek (ziekelijk, ongans, lelijk, zuchtig). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
18155 |
ziekenhuis |
ziekenhuis:
ziekənhoes (Q014p Urmond)
|
Ziekenhuis: inrichting voor het verplegen van zieken (hospitaal, gasthuis). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
17980 |
ziekte |
krankheid:
krankheit (Q014p Urmond)
|
ziekte [SGV (1914)]
III-1-2
|
17783 |
zien, kijken |
kijken:
kieke (Q014p Urmond),
zien:
zeen (Q014p Urmond),
zēn (Q014p Urmond)
|
kijken [SGV (1914)] || zien [RND], [SGV (1914)]
III-1-1
|
23427 |
zijaltaar |
zijaltaar:
zie eltjer (Q014p Urmond)
|
Op het priesterkoor [zijaltaar?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
17644 |
zijde |
zij:
pien in de zie (Q014p Urmond),
pien in de ziej (Q014p Urmond, ...
Q014p Urmond),
ziĕ (Q014p Urmond)
|
zij, zijde (pijn in de zij) [N 07 (1961)] || Zijde, flank: de zijkant van de buik tussen onderste ribben en heup (zijde, lank, flank) [N 84 (1981)]
III-1-1
|
18680 |
zijden omslagdoek |
foulard (fr.):
voelaar (Q014p Urmond),
zijden doek:
zieje dook (Q014p Urmond)
|
omslagdoek, zijden ~ [N 23 (1964)]
III-1-3
|