18877 |
drenzen |
grijnen:
grienən (Q014p Urmond, ...
Q014p Urmond),
pinzen:
volgens aut. inzake "peetsch"(huilster): "(Luxemb. Pinsch)"; cf. RhWb (VI), kol. 866, s.v."pinzen III"1. unterdrückt, eigensinnig, bösartig, drängend wegen einer Kleinigkeit weinen
peetsjən (Q014p Urmond, ...
Q014p Urmond)
|
op een zeurderige toon huilen [drenzen, jengelen, janken, drammen, simmen] [N 85 (1981)] || op zeurderige toon huilen [knooiachtig, dremmerig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
24498 |
driekleurig viooltje |
viool:
WBD/WLD
viool (Q014p Urmond)
|
Driekleurig viooltje (viola tricolor 5 tot 40 cm groot. De bladeren zijn eivormig-langwerpig, gekarteld, de steunblaadjes zijn ingesneden; de bloemen hebben 4 omhoog gerichte, meestal blauwpaarse kroonbladeren en 1 naar onder gericht, meestal geelwit kr [N 92 (1982)]
III-4-3
|
33662 |
dries |
dries:
drēš (Q014p Urmond)
|
In onder andere de vragen N 14, 55 en L 19b, 3a is gevraagd naar de betekenis van dries. De antwoorden verschillen nogal van elkaar. De ene informant zegt dat dries een ø̄niet omheinde weiø̄ is, volgens de andere is dries een ø̄omheind stuk weilandø̄. De een noemt dries ø̄droge hoge weideø̄, de ander een ø̄laag stuk weilandø̄. Het kenmerk ø̄braakliggendø̄ scoort het hoogst. ø̄Met gras begroeidø̄ en ø̄onvruchtbareø̄ of ø̄minderwaardige grondø̄ zijn de daaropvolgende meest genoemde kenmerken. Op grond hiervan zou men dries als volgt kunnen defini√´ren: ø̄onvruchtbare, met gras begroeide grond die enige jaren braak ligt, voordat men ze bewerktø̄. Intussen kan men er wel schapen laten grazen. Van Dale (11de druk, blz. 661 s.v. dries) geeft als de eerste twee betekenissen ø̄braakliggende akkerø̄ en ø̄verarmd bouwland dat als (schapen)weide gebruikt wordtø̄. [N 14, 55; N 14, 52; N 14, 50a; N 14, 50b; N 6, 33b; L 19b, 3a; L 19b, 2aI; A 10, 4; Wi 15; RND 20; monogr.]
I-8
|
18866 |
driftig |
giftig:
giftig (Q014p Urmond, ...
Q014p Urmond)
|
driftig [SGV (1914)] || vervuld van plotselinge woede of ongeduld [duftig, koppig, kort aangezet, haastig, krikkel] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
22655 |
drijftol |
dop:
dop (Q014p Urmond)
|
drijftol [SGV (1914)]
III-3-2
|
19575 |
drinkbeker |
pul:
pöl (Q014p Urmond)
|
drinkbeker, aarden of stenen ~; inventarisatie benamingen; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)]
III-2-1
|
20499 |
drinken |
drinken:
drènken (Q014p Urmond, ...
Q014p Urmond),
lessen:
lèsjə (Q014p Urmond),
lèsjən (Q014p Urmond)
|
drinken [DC 03 (1934)] || drinken; Hoe noemt U: De dorst doen ophouden (lessen, blussen, verslaan) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
34333 |
drinken bij de zeug |
zuigen:
zūgǝ (Q014p Urmond)
|
Het zuigen of drinken bij de zeug, gezegd van de big. [N 19, 21a]
I-12
|
19574 |
drinkglas |
glas:
glaas (Q014p Urmond),
glās (Q014p Urmond)
|
drinkglas [RND] || drinkglas zonder voet [N 20 (zj)]
III-2-1
|
19562 |
drinkglas met voet |
schopje:
schöpke (Q014p Urmond),
sjöpke (Q014p Urmond)
|
drinkglas met een voet (kapper, kopper(tje)) [N 20 (zj)]
III-2-1
|