20941 |
een boterham smeren |
een boterham smeren:
ən botram šmērən (Q014p Urmond)
|
smeren [RND]
III-2-3
|
22484 |
een cadeau geven |
schenken:
sjènkən (Q014p Urmond)
|
Kado geven [schenken, besteken]. [N 89 (1982)]
III-3-2
|
34532 |
een ei |
ei:
ē̜.i̯ (Q014p Urmond)
|
[L 1a-m; L 3, 8; L 5, 79; L 26, 13b; L 30, 18b; L 35, 7; JG 1b; RND 123; Vld.; monogr.]
I-12
|
34541 |
een ei afpellen |
schellen:
šęlǝ (Q014p Urmond)
|
Een ei van de schaal ontdoen. [N 19, 55b; A 39, 9b]
I-12
|
34534 |
een ei schouwen |
doorluchten:
dōrløxtǝ (Q014p Urmond)
|
Men schouwt een ei om na te gaan of het bevrucht is en of het nog goed is voor consumptie. Men doet dit door het ei naar het licht te houden. Ook kan men controleren of het ei goed is door het in water te leggen. Als het zinkt, is het goed. [N 19, 56]
I-12
|
32747 |
een geerakker ploegen |
kortvoren:
voor de vraag of dit woordtype voor de volgende plaatsen beschouwd moet worden als werkwoord dan wel als meervoudig substantief zie men ook het vorige lemma
[kortvoren] (Q014p Urmond)
|
Afhankelijk van de gebruikte ploeg en de gevolgde ploegwijze kan de geer van een trapeziumvormige akker op verschillende manieren worden geploegd. Wordt de akker met een wentel- of een keerploeg bewerkt, dan kan men a) met de geer beginnen en dan - schuin tegen de geervoren aan - de lange voren ploegen, of b) met de lange voren beginnen en op de overblijvende geer korter wordende voren ploegen, waarbij tenslotte - schuin op de geervoren - nog enige lange sluitvoren worden geploegd. Op een uiteen te ploegen geerakker ploegt men vanaf de zijkanten eerst de lange voren, totdat men de in midden uitgezette geer bereikt. Daar ploegt men dan korter wordende voren, die in het midden (waar men moest keren) worden aangevuld met een aantal lange sluitvoren. Wordt die geerakker het jaar daarop bijeengeploegd, dan ploegt men in het midden eerst het daar uitgezette geerstuk bijeen; daarop laat men dan de lange voren volgen. Als een trapeziumvormige akker geploegd kan worden in voren die in dezelfde richting lopen als de evenwijdige korte en lange zijde van het stuk, hoeft men geen geer te ploegen. Voor het([...)-gedeelte van sommige varianten zie men het vorige lemma. [N 11, 64; N 11A, 126a + b + c + d; JG 1a + 1b; monogr.; A 33, 9 add.]
I-1
|
20131 |
een hond vleien |
aanhalen:
WBD/WLD
aanhoalən (Q014p Urmond)
|
Hoe noemt u een hond vleien (fluren, flemen) [N 83 (1981)]
III-2-1
|
20508 |
een kater hebben |
een kater hebben:
ənə káátər höbben (Q014p Urmond),
een kop wie een tuierhamer hebben:
ənə kop wie ənə tuurhaömer həbbə (Q014p Urmond)
|
kater hebben; Hoe noemt U: Zich niet lekker voelen de dag na een flinke drinkpartij (een kater hebben) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
20175 |
een kind op de arm dragen |
op de arm dragen:
op dən èrm dragen (Q014p Urmond)
|
een kind op de arm dragen [peizen] [N 87 (1981)]
III-2-2
|
17887 |
een kuil graven |
dabben:
dabbən (Q014p Urmond)
|
kuil, Een ~ maken (dappen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|