24198 |
krijsen |
speien:
du "spugen"?
speie (Q222p Vaals)
|
een hard schreeuwend geluid maken, gezegd van vogels (kèken, krijsen) [N 83 (1981)]
III-4-1
|
17861 |
krioelen |
gewemel (zn.):
jewiemel (Q222p Vaals)
|
Krioelen: zich in alle richtingen dooreen bewegen (event. met veel lawaai) (krioelen, broeliën, krielen, kriewelen, kriemelen, wriemelen, wriemelen, grimmelen, wemelen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
18071 |
kroep |
kroep:
krop (Q222p Vaals)
|
Kroep: ontsteking van het strottehoofd en de luchtpijp die door afzettingen op het slijmvlies gevaar van verstikking met zich meebrengt (kroep, krop, pip). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
20136 |
krollen |
joenken:
joenke (Q222p Vaals)
|
Hoe noemt u het geluid van een krolse vrouwelijke kat [N 83 (1981)]
III-2-1
|
25010 |
krom, met bochten |
krom:
kroom (Q222p Vaals)
|
krom (kromp, slom) [DC 35 (1963)]
III-4-4
|
17894 |
krommen, ombuigen |
bukken:
bukke (Q222p Vaals)
|
Krommen: een kromme, gebogen vorm doen aannemen (krommen, buigen, draaien). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
20658 |
kruiden, specerijen |
gewrz (du.):
gewürze (Q222p Vaals),
kruiden:
krui-je (Q222p Vaals)
|
De kruiden die bij de bereiding bij groente of vlees gevoegd worden om de smaak van het gerecht te verbeteren, in het algemeen (kruid, toekruid, specerij). [N 82 (1981)]
III-2-3
|
20805 |
kruidnagel |
groffelsnagel:
jrofəlsnāgəl (Q222p Vaals)
|
kruidnagel [ZND B2 (1940sq)]
III-2-3
|
22580 |
kruidwis |
kruidwis:
krōētwisj (Q222p Vaals)
|
kruidwis [N 06 (1960)]
III-3-2
|
26082 |
kruien |
schieben:
šibǝn (Q222p Vaals),
schurgen:
šørǝgǝ (Q222p Vaals)
|
Een last met de kruiwagen vervoeren. [N 18, 100 add; Wi 33; S 19; L 29, 4; L 1a-m; RND 97; A 42, 13 add + 16 add; monogr.]
I-13
|