22749 |
leeuw |
leeuw:
ene luuef (Q222p Vaals)
|
leeuw [GTRP (1980-1995)]
III-3-2
|
33409 |
legnest |
nest:
nes (Q222p Vaals)
|
Het nest waarin de kippen hun eieren leggen. Est is door metanalyse uit nest ontstaan. [N 19, 32; A 48, 16e; monogr.; add. uit S 25]
I-6
|
17558 |
lenig |
slap:
žlap (Q222p Vaals)
|
Gebruikt men bij u een woord als zwak in de zin van lenig, buigzaam? Zo ja, hoe is dan de uitspraak? [DC 43 (1968)]
III-1-1
|
24895 |
lente, voorjaar |
vroegjaar:
Opm. v.d. invuller: met als lidwoord: \\t.
vreužjoor (Q222p Vaals)
|
lente [DC 39 (1965)]
III-4-4
|
19553 |
lepel |
lepel:
löffəl (Q222p Vaals)
|
lepel [DC 35 (1963)]
III-2-1
|
21376 |
leren |
leren:
du has huj ət mīətstə jəli‧ə.rd eͅn du bez brāf jəwes, du dārəfs frøjər noͅ hēm jōə wi di aŋərə (Q222p Vaals)
|
Gij hebt vandaag het meeste geleerd en ge zijt braaf geweest, gij moogt vroeger naar huis gaan als de andere. Gij: deze ganse zin staat in de tweede pers. enkelv. [ZND 04 (1924)]
III-3-1
|
19125 |
leugen |
leugen:
leuje (Q222p Vaals)
|
een bewust uitgesproken onwaarheid [foet, lieg, leugen] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
21341 |
leurder |
huissierder (<fr.):
hoezieror (Q222p Vaals)
|
leurder; Hoe werd de man genoemd die dat deed? [DC 48 (1973)]
III-3-1
|
21431 |
leuren |
huizeren:
WNT: huizeeren, huizieren, 2. (met iets) van huis tot huis -, langs de huizen loopen; eene in t Hd. zeer gewone betekekenis, en bepaaldelijk gebezigd van (mars)kramers of leurders.
hoezierə (Q222p Vaals)
|
leuren; Kent u een oud woord voor te voet met de handelswaar langs de huizen gaan van deur tot deur zoals bijvoorbeeld marskramers en ketellappers deden? [DC 48 (1973)]
III-3-1
|
24342 |
libel en waterjuffer |
snijder:
žnīēder (Q222p Vaals),
snijdertje:
žnīēderže (Q222p Vaals)
|
libel, alg. [DC 27 (1955)] || libel, kleine soort, ong. 5 cm, met blauwe en zwarte banden [DC 27 (1955)]
III-4-2
|