e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Vaals

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
nicht nichtje: niëtche (Vaals), nīētche (Vaals) nicht; Bestaan er verschillende woorden voor de verschillende soorten van nichten (kinderen van ooms en tantes, kinderen van broers en zusters, achternichten?) [DC 05 (1937)] III-2-2
niet gedijen niet gaan: dae jeet nit (Vaals), niet groeien: jruit nit (Vaals) Niet goed groeien, gezegd van planten (niet tieren, niet aarden). [N 82 (1981)] III-4-3
niet helder van geest doof: doof (Vaals) niet helder van geest, zwak van geest [dutselachtig] [N 85 (1981)] III-1-4
niet zindelijk onproper: onpropper (Vaals), onprōpər (Vaals) onzindelijk (bestaat er een woord met on- gevormd ?) [ZND B1 (1940sq)] || onzindelijk; de aandrang der natuurlijke behoeften niet beheersend; onzindelijk, gezegd van kinderen [N 86 (1981)] III-2-2
nietsnut domgraaf: doëmgroaf (Vaals), vuile klootzak: voele klootzak (Vaals), vuilig: voelisj (Vaals) een persoon die tot niets deugt [leep, nietsnut, nietsnutter, nietsnutterik] [N 85 (1981)] || iemand die niets doet [druil, plod, patrak, loefer] [N 85 (1981)] III-1-4
nieuwe maan nieuwe mond (du.): neujə mónt (Vaals) schijngestalte van de maan: nieuwe maan [donkere maan] [N 81 (1980)] III-4-4
nieuws nieuwsheid: neusch heet (Vaals) een bericht over iets dat nog onbekend was [nets, nieuws] [N 85 (1981)] III-3-1
nieuwsgierig nieuwsgierig: ui = van nedl lui  nui-jierəzj (Vaals) nieuwsgierig, benieuwd: die vrouw is erg - [DC 16 (1948)] III-1-4
nieuwsgierigaard naaslok: naas loach (Vaals) iemand die alles nieuwsgierig bekijkt [gaper] [N 85 (1981)] III-1-4
nijptang nageltang: nāgǝltsaŋ (Vaals), pitstang: petštsaŋ (Vaals) In dit lemma zijn de benamingen opgenomen voor tangen van diverse vorm en grootte die vooral dienen om spijkers uit trekken, maar vaak ook gebruikt worden om draadnagels of metaaldraad af te knippen. Zie ook afb. 144. Uit het Leuvens materiaal L B2, 228-229 blijkt, dat het woordtype trektang vooral de benaming is voor een vrij grote tang waarmee spijkers kunnen worden uitgetrokken. [N 33, 180; N 64, 47b; L B2, 228-229; monogr.; div.] II-11