18130 |
ongeluk |
ongeluk:
onjeluk (Q222p Vaals)
|
Ongeluk: door een misgreep, door vallen gekwetst worden (paret). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
18821 |
ongelukkige |
arme zouwaas:
erm zooas oas (Q222p Vaals)
|
iemand die door het ongeluk is getroffen [stakkerd, duts] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
33291 |
onkruid, algemeen |
onkruid:
onkrūt (Q222p Vaals)
|
De verzamelnaam van in het wild groeiende planten, tussen de cultuurgewassen; ze belemmeren de cultuurgewassen in hun groei en de boer zal ze dan ook bestrijden. Naar aanleiding van de opgave nuttigheid in L 387 merkt de zegsman op: "Nut is hier ɛvuil, viesɛ"; waarschijnlijker dan deze volksetymologie is echter dat het voorvoegsel on- hier is uitgevallen. Puinen, puimen is eigenlijk de soortnaam van een afzonderlijke plant (zie het lemma Kweek) maar hier uitdrukkelijk opgegeven als de algemene benaming voor alle soorten onkruid. Hetzelfde geldt voor de opgaven reutsel (zie het lemma Perzikkruid). De varianten op -ds zoals vuiligheids vertonen pseudo-klankverschuiving. [N 11, 70a en 80a; N 11A, 172d; N 14, 123 en 124; N 17, 11; N P, 15b en 16b; JG 1a, 1b; A 17, 11; A 26, 9; A 28, 10; A 30, 2; A 39, 1b; A 43, 13; L 2, 18; S 26; Wi 6; monogr.]
I-5
|
18990 |
onnozel |
ezelachtig:
ezelachtisj (Q222p Vaals)
|
zeer dom, zich gedragend als een ezel [suf, sloom, dwaas, ezelachtig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19267 |
onnozel persoon |
onnozele:
onnuzele (Q222p Vaals),
toepes:
cf. WNT s.v. "toepe"(lichtzinnige vrouw) "toepen"en "toppen
toepes (Q222p Vaals),
votlok:
fot loch (Q222p Vaals)
|
een ezelachtig persoon, een zeer dom iemand [nienop, carnichon, loep, zebedeus, uil, uilskuiken, aap, sufferd] [N 85 (1981)] || een onozel persoon [stumper, bleuter] [N 85 (1981)] || iemand die ontzettend dom is [nienop] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
20922 |
onrijp |
onrijp:
onrief (Q222p Vaals)
|
Niet rijp, gezegd van een vrucht (groen, groenweg). [N 82 (1981)]
III-2-3
|
33535 |
onrijp, onvolgroeid |
onrijp:
onrief (Q222p Vaals, ...
Q222p Vaals)
|
Niet rijp, gezegd van een vrucht (groen, groenweg). [N 82 (1981)] || Onvolgroeid, gezegd van een vrucht (vernepen). [N 82 (1981)]
I-7
|
19278 |
onrustig |
geen ruhe (du.):
jing rouw (Q222p Vaals)
|
geen rust hebben [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19279 |
onrustig persoon |
wiebel:
wiebel (Q222p Vaals)
|
een onrustig persoon, persoon die geen rust heeft, altijd bezig is [roerwarmoes] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18973 |
onschuldig |
onnozel:
onnuzel (Q222p Vaals)
|
zonder besef van goed en kwaad [onschuldig, onnozel] [N 85 (1981)]
III-1-4
|