e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Vaals

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
paardsknecht, eerste knecht paardsknecht: pɛ̄ǝts[knecht] (Vaals) Bij grote bedrijven was er vaak een eerste en een tweede paardsknecht; de eerste ploegde, egde, enz.; de tweede deed meer het vuile werk: mest rijden, stallen schoonmaken enz. (L 322). Voor de fonetische documentatie van het woord (knecht) zie het lemma "knecht, algemeen" (1.3.12). [N M, 1a; monogr.] I-6
paaslammetje paaslammetje: pǫšlāmšǝ (Vaals) Een lam dat met Pasen, als het ongeveer 9 weken oud is, geslacht wordt. [N 70, 5] I-12
pacht, vruchtgebruik pacht: paxt (Vaals) Onder pacht worden drie samenhangende betekenissen verstaan: 1. hetgeen de pachter betaalt: "de pacht betalen"; 2. het vruchtgebruik van de grond: "grond in pacht hebben"; 3. het contract: "de boer heeft nog twee jaar pacht". Tocht hangt, evenals de nevenvorm tucht, oorspronkelijk samen met trekken in de betekenis "telen"; leeftocht is dan "tocht ("vruchtgebruik, pachtcontract") voor het leven". Aan tuis, vergelijk Mnl. tuuscen "dobbelen; bedriegen; ruilen", correspondeert Du. tauschen. Belading en belader corresponderen met belasting. Het feest van Sint Remeis of Sint Remigius, wiens naamdag naar de Romeinse kalender op 1 oktober valt, wordt wel de "huurdag der boerenknechten en meiden" genoemd (naar Jongeneel, 54). Bij boermeste: pachtvergoeding in natura; in plaats van een pachtsom te betalen, mocht de boer het onderhavige land voor één jaar gebruiken, mits hij voor eigen rekening het land een goede organische bemesting gaf. [L 14, 6; L 32, 101; Wi 18; monogr.] I-6
pachtboer pachter: pęxtǝr (Vaals) Halfer e.d. vanwege de helft, die de pachter van de oogst kon behouden. [S 27; Wi 2; monogr.; add. uit A 10, 2bI] I-6
pachtersvrouw pachterin: pachterin (Vaals) [S 27, Wi 2; monogr.] I-6
pad kroddel: kroddel (Vaals), krodəl (Vaals) pad [DC 07 (1939)], [ZND B2 (1940sq)] III-4-2
paddestoel (alg.) jodenvlees: jydəvle.š (Vaals) paddestoel [RND] III-4-3
paillette glitzer (<du.): glietzer (Vaals) een plaatje of reepje gouden of zilveren folie, tot versiering van kledingstukken [pailetten, gitten] [N 86 (1981)] III-1-3
pak slaag pezel: piezel (Vaals) Pak slaag (tek, travans, streep, smeer, batter, roefel, kiffel, pek). [N 84 (1981)] III-1-2
pak, kostuum anzug (du.): aantsooch (Vaals) Je moet een nieuw pak kopen. [DC 41 (1966)] III-1-3