17762 |
snijtand |
snijtand:
schniejtsānk (Q222p Vaals)
|
snijtand [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
18134 |
snijwonde |
snijwonde:
sjniewond (Q222p Vaals)
|
Snijwond: door snijden veroorzaakte wond (sleuf, kreeuw, vil, slip, schorp, krab). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
20590 |
snoepen |
snuiten:
zie voor de lex. var. snuutsen ook RhWb VII kol. 1614, s.v. schneuzen, dat in o.m. in Schleiden, Monschau, Eupen, Aachen, Jülich, Düren, Erkelenz en Geilenkirchen naschen kan betekenen
šnytsə (Q222p Vaals)
|
snoepen [ZND B1 (1940sq)]
III-2-3
|
17753 |
snor |
knevel:
knä:vel (Q222p Vaals),
schnauz (du.):
schnauz (Q222p Vaals)
|
snor (knevel) [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
18026 |
snotneus |
kute-naas:
(letterlijk).
koetenaas (Q222p Vaals),
kute-nelis:
(figuurlijk).
koetnélles (Q222p Vaals),
vorwitzig (du.):
vurwietsich (Q222p Vaals)
|
een kind dat zich met zaken bemoeit en daarover een mening geeft, waarvoor het nog te jong is [snotneus, snotter, aap, koetneus, plathoek] [N 85 (1981)] || snotneus [snooterbel, sjoetsnaas] [N 06 (1960)]
III-1-4
|
18027 |
snotteren |
snotteren:
sjnotter (Q222p Vaals)
|
Snotteren: herhaaldelijk en hoorbaar de neus ophalen om deze vrij te maken van neusvocht (snotteren, snitteren, snutten). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
17590 |
snuit |
snuits:
sjnuts (Q222p Vaals)
|
Hoe noemt u het vooruitstekende deel van het aangezicht van dieren (snuit, snoefel) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
18971 |
sober |
einfach (du.):
ienvach (Q222p Vaals)
|
afkerig van overdaad of overmaat [sefiel, sober] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19736 |
soda |
soda:
sōda (Q222p Vaals),
zōda (Q222p Vaals)
|
de witte stof, die door kruideniers en drogisten wordt verkocht in poedervorm en die gebruikt wordt om de was uit te koken, om hard water zacht te maken en in een bad waarvan men b.v. een zwerende vinger onderdompelt? (soda) [DC 15 (1947)]
III-2-1
|
21287 |
soldaat |
soldaat:
suldat (Q222p Vaals)
|
soldaat [RND]
III-3-1
|