21373 |
spijbelen |
langs de school foezen:
langs jen zjoeəl jəfōēzjt (Q222p Vaals),
langs de school lopen:
langs jən zjoeəl jəlóófə (Q222p Vaals),
laŋs gən šyəl lōfə (Q222p Vaals)
|
spijbelen (in het geheim de school verzuimen) [ZND B1 (1940sq)] || wegblijven van school: Hoe noemt men heimelijk, zonder medeweten van de ouders, ---? [DC 24 (1953)]
III-3-1
|
24379 |
spin |
spin:
špin (Q222p Vaals),
špɛn (Q222p Vaals),
šp‧eͅn (Q222p Vaals)
|
spin [RND], [ZND B2 (1940sq)]
III-4-2
|
20121 |
spinnen |
snorren:
sjnorre (Q222p Vaals),
spinnen:
sjpinne (Q222p Vaals),
špęnǝ (Q222p Vaals)
|
De handeling die met behulp van een spinnewiel werd verricht. Vooral voor vlas en hennep was het raadzaam de spinvingers nat te houden tijdens het spinnen. Hiervoor had men een klein potje met water aan rokken of wiel hangen (Weyns, pag. 844-845). Soms werden daartoe ook wel kleine, twee-orige kruikjes van ongeveer 7 cm hoog gebruikt, gebakken onder andere te Raeren. [N 34, C; RND 3; Wi 27; S 34; monogr.] || Hoe noemt u een snorrend, brommend geluid maken, van katten, meestal ten teken van welbehagen (korzen, spinnen, ronken, snurken, snorren, minzen) [N 83 (1981)]
II-7, III-2-1
|
24381 |
spinnenweb |
spinnengewebs:
špɛnəjəwɛps (Q222p Vaals),
spinnengeweef:
špinəjəweͅf (Q222p Vaals)
|
spinnenweb [RND], [ZND B2 (1940sq)]
III-4-2
|
24658 |
spint, zachte houtlaag onder de schors |
bast:
bas (Q222p Vaals)
|
De jonge zachte houtlaag onder de schors (spint, bast). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
33589 |
spitskool |
spitskool:
schpitskoel (Q222p Vaals)
|
De koolsoort met puntig toelopende kroppen; spitskool (spitskool, suikertop, kegel). [N 82 (1981)]
I-7
|
24359 |
spitsmuis |
spitsmuis:
sjpitzmoes (Q222p Vaals)
|
Hoe noemt u het insektenetend diertje, veel op een muis lijkend, met spitse kop, dunne poten en een vrij lange staart (spitsmuis, dol, aardbol) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
32749 |
spitten |
graven:
grãvǝ (Q222p Vaals),
jrāvǝ (Q222p Vaals)
|
In de tuin, op een zeer klein perceel of een moeilijk te ploegen hoek van een akker de grond met een spade - al dan niet in voren - uitsteken en omkeren. De simplicia spaden, graven e.d. zijn bij absoluut gebruik van toepassing op het spitwerk als zodanig. Meestal kunnen ze ook transitief gebruikt worden met het te bewerken stuk grond (de tuin e.d.) als object. [N 11, 65a; N 11A, 146a + b + c; N 11A, 50b add; RND 4 + 7 + 8 + 10, zin 4; A 33, 6 + 7 + 16 add.; L 7, 25; S 34; Lu 1, 1c; monogr.; div.]
I-1
|
33639 |
splijtkool |
splijtkool:
-
schpliskuul (Q222p Vaals)
|
I-7
|
24706 |
splitsing van de stam |
gaffel:
jaffel (Q222p Vaals)
|
Het deel van de boom waar de stam zich in tweeën splitst (gaffel, mik, vork). [N 82 (1981)]
III-4-3
|