21007 |
spruiten |
knopjeren:
knupschere (Q222p Vaals)
|
spruitkool, spruiten als gerecht [N Q (1966)]
III-2-3
|
24516 |
spruiten, uitbotten |
afzetten:
aafsetze (Q222p Vaals)
|
Uitlopers krijgen, loten vormen, gezegd van planten, bomen (spruiten, uitbotten). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
33637 |
spruitkool, spruitje |
knopjes:
knupschere (Q222p Vaals)
|
[N Q (1966)]
I-7
|
18066 |
spruw |
spruw:
sjpruw (Q222p Vaals)
|
Spruw: de ontsteking van het slijmvlies in de mondholte vooral bij zuigelingen; aanvankelijk wordt dit vlies hoogrood en later met witte stippen bedekt (spruw, schuil, steenhuffel). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
17910 |
spuiten |
sprietsen:
schprietst (Q222p Vaals),
spritsen (<du.):
sjprietse (Q222p Vaals)
|
persen, Met kracht vloeistof door een nauwe opening ~ (spuiten, spruiten, spritsen, sprietelen). [N 84 (1981)] || spuiten, met kracht door een nauwe opening naar buiten geperst worden, gezegd van water [spruiten, spritsen, sprietelen] [N 81 (1980)]
III-1-2, III-4-4
|
33515 |
staakbonen |
stekkelbonen:
schtekkelbonne (Q222p Vaals)
|
[N Q (1966)]
I-7
|
17819 |
staan |
staan:
stoe (Q222p Vaals),
stoë (Q222p Vaals)
|
staan [DC 02 (1932)]
III-1-2
|
20125 |
staart |
staart:
stats (Q222p Vaals),
štats (Q222p Vaals),
staat:
stats (Q222p Vaals),
statz (Q222p Vaals)
|
[A 2, 37; L 29, 27; S 35; monogr.]staart [DC 02 (1932)] || Zie afbeelding 2.37. [JG 1a, 1b; RND 60]
I-11, I-9, III-4-2
|
21272 |
stad |
stad:
štat (Q222p Vaals)
|
stad [RND]
III-3-1
|
28377 |
stal |
stal:
štā.l (Q222p Vaals)
|
Een ruimte in het algemeen, die onderdak biedt aan vee. De benamingen kunnen zowel het gebouw, als de ruimte daarbinnen betreffen. Meestal wordt kortheidshalve van "de stal" gesproken, als men het veeverblijf en met name de koestal bedoelt. [JG 1a en 1b; Wi 11; S 50; L A1, 4; RND 97; monogr.; add. uit N 5A, passim]
I-6
|