e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Vaals

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
uiten uitspraak (zn.): oas sjproig (Vaals) uitspreken; te kennen geven [uiten, uiteren, lossen] [N 87 (1981)] III-3-1
uitgaan boemelen: boemele (Vaals) uitgaan, cafés bezoeken, aan de zwier gaan [lelijkeren, op de scheut gaan] [N 87 (1981)] III-3-1
uitgaanskleren goede kleren: gouw kleijer (Vaals) De kleren die men draagt als men uit gaat. [DC 62 (1987)] III-1-3
uitgegraven dennenwortel tanswortel: tanswotsǝl (Vaals) [R 3, 3; L B2, 344] I-8
uitglijden uitrutschen (<du.): ūtrøtšə (Vaals) uitglijden (b.v. over een aardappelschil) [ZND B2 (1940sq)] III-1-2
uithoren uitvragen: oasvroage (Vaals) door vragen van iemand proberen te weten te komen wat hij voelt, uithoren [horken, funteren, tintelen, uithoren, uithorken] [N 87 (1981)] III-3-1
uitleg erklrung (du.): erklierong (Vaals) een beslissend antwoord, een antwoord dat alles uitlegt [uitsluitsel, uitbedul] [N 85 (1981)] III-3-1
uitleggen uitleggen: oasleeje (Vaals, ... ) duidelijk maken, uitleggen [uitduiden, uitbeduiden] [N 85 (1981)] || het verklaren, uitleggen [uitleg, bedied, bedietsel] [N 85 (1981)] III-3-1
uitnodigen einladen (du.): inn lane (Vaals) iemand verzoeken bij iemand op bezoek te komen, een feest bij te wonen etc. [verzoeken, noden, bidden, uitnoden, kwelen] [N 87 (1981)] III-3-1
uitschelden uitschelden: oassjelde (Vaals) iemand smadelijke, honende woorden naar het hoofd werpen [uitkeken, uitjouwen, uitjuiwen, bellen, uitklappen, uitgodverren,uitschelden, uitsliepen [N 85 (1981)] III-3-1