e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Vaals

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
vlaams flmisch: fläməzj (Vaals) Vlaams; bijvoeglijk naamwoord - [DC 47 (1972)] III-3-1
vlaamse gaai markolf: merkəf (Vaals) Hoe heet de Vlaamsche gaai? [DC 06 (1938)] III-4-1
vlag vaan: vaan (Vaals), vān (Vaals) een vlag (die aan het huis wordt uitgestoken) [ZND B2 (1940sq)] || vlag: Loopt Klaas voorop met de -? [DC 39 (1965)] III-3-1
vlaktex vlak land: flach land (Vaals) vlakte, vlakke of effen strook land [blakte] [N 81 (1980)] III-4-4
vleermuis vleermuis: vleermōēs (Vaals) vleermuis [DC 40 (1965)] III-4-2
vlees vlees: fleesch (Vaals), flēš (Vaals), vleesch (Vaals) vlees [DC 03 (1934)] III-2-3
vlegelknuppel, slaghout vlegel: [vlegel] (Vaals) Het slaghout van de dorsvlegel is 50 à 60 cm lang en wat dikker dan het hout van de steel. Het is niet van het allerhardste hout gesneden, omdat het dan zou barsten bij het slaan op de grond; doorgaans is het van berkehout. Oorspronkelijk werd als benaming van dit "werkende deel" van het gereedschap de naam het geheel genomen, hier dus vlegel; we zagen dat ook bij de ''zeis'' (3.2.1) in aflevering I.3 en de ''zicht'' (4.3.1) in deze aflevering. Het regelmatig voorvoegsel ''vlegel(s)'' in ''vlegel(s)kop'' is niet in dit lemma opgenomen. Voor de fonetische documentatie van het woord(deel) [vlegel] en [vleger] zie het lemma ''dorsvlegel'' (6.1.8). Zie afbeelding 10, b. [N 14, 3c; JG 1a, 1b; L39, 13a; monogr.; add. uit N 14, 3e en 4] I-4
vlegelstok steel: štēl (Vaals) De steel van de vlegel die de dorser in de hand houdt. De lengte van de steel "behoort van de kin van dorser tot de grond te reiken" (Goossens, Lic. Verh.), of, naar de zegsman van L 325: "is tweeēneenhalf maal de kop in lengte". Het regelmatig voorvoegsel vlegel(s)- is niet in dit lemma opgenomen. Zie afbeelding 10, a. [Goossens, Lic. Verh.] I-4
vleien schmeicheln (du.): sjmeigele (Vaals, ... ) iemand dingen zeggen die hem aanstaan en aangenaam zijn, maar die overdreven en onwaar zijn, om bij hem in een goed boekje te komen staan [mouwvegen, mouwstrijken, afluizen, fletsen, lemmen, loeflokken, vleien, bakkeleien, flodderen] [N 85 (1981)] III-3-1
vleier schmeichler (du.): sjmeigler (Vaals) een persoon die graag vleit [zie vraag 365] [bloksleep, bloksleper, fleerbaard, kontekruiper, mouwveger] [N 85 (1981)] III-3-1