17938 |
zich haasten |
zich touwen:
WNT: touwen (I), B): Zich haasten, spoeden.
oos tsauwə (Q222p Vaals),
oos tzauwe (Q222p Vaals)
|
zich haasten: we moeten ons haasten [DC 27 (1955)]
III-1-2
|
18864 |
zich kwaad maken |
kwaad worden:
koa wede (Q222p Vaals)
|
zich kwaad maken [zich opruien, zich optoornen, uit zijn korf schieten] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
17974 |
zich niet lekker voelen |
zich niet goed voelen:
nit joat veule (Q222p Vaals)
|
Zich niet lekker voelen (spijten, kruchen, in de lappenmand zijn). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
18982 |
zich schamen |
zich schamen:
schjamme (Q222p Vaals)
|
zich verlegen of onbehaaglijk voelen tengevolge van het besef dat men iets doet of gedaan heeft dat tot oneer of spot strekt, of daar getuige van zijn [zich generen, schieten, sieneren] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
34339 |
zich schuren |
zich schuren:
zex šūrǝ (Q222p Vaals)
|
Zich schuren tegen een paal of boom vanwege de jeuk, gezegd van het varken. [N M, 7]
I-12
|
19247 |
zich vergissen |
(sich) tuschen (du.):
teusche (Q222p Vaals)
|
het mis hebben, zich vergissen [abuis hebben, zijn eigen misgissen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18819 |
zich vervelen |
vervelen:
verfeale (Q222p Vaals)
|
niet weten wat te doen en daardoor onaangenaam gestemd zijn [moe worden, ruiteren, zich vervelen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18842 |
zich verwonderen |
zich wonderen:
ziesj wóngere (Q222p Vaals)
|
vreemd toekijken [verwonderen, wonder geven, bewonderen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19257 |
zich zeer slecht gedragen |
zich slecht gedragen:
gedread sich sleat (Q222p Vaals, ...
Q222p Vaals)
|
een zeer slecht gedrag [gebrak, walebakkerij] [N 85 (1981)] || zich zeer slecht gedragen, zich als een beest gedragen [beesten, opspelen, wallebak-ken, brakken] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
17977 |
ziekelijk |
krankelijk:
krenkelijs (Q222p Vaals)
|
Ziekelijk: telkens ziek (ziekelijk, ongans, lelijk, zuchtig). [N 84 (1981)]
III-1-2
|