19517 |
botervlootje |
boterdoos:
boterdoeəs (Q222p Vaals),
bōtərdoeəs (Q222p Vaals),
boterpot:
boterpot (Q222p Vaals)
|
botervlootje [DC 23 (1953)]
III-2-1
|
32948 |
botteriken |
ramen:
rām (Q222p Vaals)
|
De ladderachtige constructies die vóór en achter op de hooikar worden geplaatst om de laadcapaciteit te vergroten. Zie de algemene toelichting bij deze paragraaf en afbeelding 16, de foto''s b en c. De term ladders ("ledders" en "leren") wordt zowel voor de botteriken als voor de zijladders gebruikt; zie het lemma ''zijladders van de oude kar''. Het lemma bevat alleen meervouden.' [N 17, 70; JG 1a, 1b, 2a; add. uit N 17, 40 en A 41, 24; monogr.]
I-3
|
29961 |
bouwemmer |
houtemmer:
hǫlts˱ęmǝr (Q222p Vaals),
zinkemmer:
zeŋk˱ęmǝr (Q222p Vaals)
|
Houten of metalen, tegenwoordig ook van kunststof vervaardigde emmer die door de metselaars wordt gebruikt om er water, mortel, enz. in te doen. [N 30, 23b; monogr.]
II-9
|
33644 |
bouwland |
`:
fē̜lt (Q222p Vaals),
land:
lant (Q222p Vaals),
lā.nt (Q222p Vaals),
veld:
fɛlt (Q222p Vaals),
vē̜.lt (Q222p Vaals),
vē̜lt (Q222p Vaals),
vɛlt (Q222p Vaals),
vɛ̄lt (Q222p Vaals)
|
Voor de akkerbouw gebruikt land, het geheel van akkers. [N 6, 33a; N 27, 3a; N 5AøIIŋ, 95a, 95b en 95c; N 11, 1a; L 31, 18; L 19, 1a; L 37, 11b; L a1, 113; L 4, 38; JG 1a, 1b; A 3, 38; A 10, 4; A 20, 1b; Wi 7; S 49; RND 4, 7, 8 en 10, r.37; Vld.; monogr.]
I-8
|
24719 |
boveneinde van de stam |
spits:
schjpits (Q222p Vaals)
|
Het dunne uiteinde van de stam, bovenaan (top, kop, topeind). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
30325 |
bovenlicht |
overlicht:
øvǝrlet (Q222p Vaals
[(bij driedelig raam)]
)
|
Zie kaart. Met de term 'bovenlicht' kan zowel een vast raam boven een (voor)deur als het al dan niet naar binnen openklappend bovenste deel van een raam worden bedoeld. De woordtypen 'waaier', 'waai', 'spinnekop', 'deurlicht' en 'deurvenster' duiden specifiek een vast raam boven een deur aan. [S 4; L 1 a-m; L 22, 10; L B1, 170; N 55, 54a; A 46, 10a, add.; A 46, 10c; A 49, 10; monogr.]
II-9
|
17618 |
bovenlip |
overlip:
ouverlip (Q222p Vaals, ...
Q222p Vaals)
|
bovenlip [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
20140 |
box |
box:
boks (Q222p Vaals)
|
box: Nellie loopt al in de box (maar midden in de kamer durft ze nog niet). [DC 39 (1965)]
III-2-2
|
20807 |
braadworst |
braadworst:
gehakt in darmen
bròòdwoosj (Q222p Vaals)
|
braadworst [N 06 (1960)]
III-2-3
|
18953 |
braaf |
braaf:
braaf (Q222p Vaals, ...
Q222p Vaals),
brāf (Q222p Vaals),
lief:
⁄t kink is leei̯f (Q222p Vaals)
|
braaf [DC 02 (1932)] || braaf (wijs) [ZND 04 (1924)] || braaf, gezegd van een kind [N 06 (1960)] || met een goed karakter, alles doend zoals het hoort [braaf, gief] [N 85 (1981)]
III-1-4
|