21118 |
bundel groenten |
bussel:
bussel (Q222p Vaals)
|
Een bundel samengebonden groenten zoals asperges, prei, etc. (bussel, bos). [N 82 (1981)]
III-2-3
|
24459 |
bunzing |
iltis:
ieltis (Q222p Vaals)
|
bunzing [DC 07 (1939)]
III-4-2
|
21245 |
bus |
bus:
bus (Q222p Vaals)
|
bus: Wij moeten ons haasten om de - te halen [DC 27 (1955)]
III-3-1
|
33129 |
bussel uitgedorst stro |
bussel:
bø̄sǝl (Q222p Vaals),
schoof:
šǫu̯f (Q222p Vaals)
|
Wanneer het graan uit de aren is geslagen, worden de lege halmen bijeengebonden, vroeger met twee banden. Sinds de komst van de dorsmachines worden de halmen doorgaans dubbel geplooid en met één band in het midden gebonden, of tot pakken geperst. De grondbetekenis van schans is "takkebos, mutserd"; die van het du. Bürde "datgene wat gedragen wordt". Zie ook de toelichting van het lemma ''garve, gebonden schoof'' (4.6.4).' [N 14, 26; JG 1a, 1b, 2c; L 17, 16; L 22, 33b; L 48, 34.3a; Lu 2, 34.3a; R [s], 65; S 5; Wi 16 en 17; monogr.; add. uit R 3, 70 en R 14, 19 en uit het materiaal van lemma 4.6.4 waarbij is aangetekend dat het om gedorste garven gaat]
I-4
|
20223 |
buurman |
nabuur:
noͅbər (Q222p Vaals)
|
een buurman [ZND B1 (1940sq)]
III-3-1
|
21305 |
buurten |
babbelen:
bubələ (Q222p Vaals),
gemtliche (du.) avond (zn.):
jemuetlieje ovend (Q222p Vaals)
|
buurten (s avonds bij de buren gaan praten) [ZND B1 (1940sq)] || de avonden doorbrengen met praten en roken [kortavonden] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
21304 |
buurvrouw |
nabuurse:
noͅbišə (Q222p Vaals)
|
een buurvrouw [ZND B1 (1940sq)]
III-3-1
|
24604 |
canadapopulier |
canadas:
canadas (Q222p Vaals)
|
De canadese populier; kruising tussen de zwarte populier en amerikaanse soort (canada, kana, klaterboom, canadas, canidas, gauwgroot). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
18067 |
cariës |
cari?s:
cariës (Q222p Vaals)
|
Cariës: tandbederf, langzame vernietiging van het glazuur van de tand (wolf, cariës). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
29989 |
cement |
cement:
tsǝ`mɛnt (Q222p Vaals)
|
Een snel verstenend bindmiddel, doorgaans in poedervorm, dat ontstaat door vermenging van kalk- en leemhoudende stoffen die onder hoge temperatuur versinterd zijn. Het bezit de eigenschap door toevoeging van water zowel onder water als aan de lucht te verharden. [N 30, 35a; N 30, 35b; monogr.]
II-9
|