29999 |
cementmortel |
gewone cementspijs:
jǝwø̜n tsǝmɛ.ntšpī.s (Q222p Vaals)
|
Mortel, bestaande uit cement en zand. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel '-(mortel)', '-(spijs)', etc. het lemma 'Mortel'. [N 30, 37e; monogr.]
II-9
|
21539 |
centiem |
cent:
cent
eŋə tsents (Q222p Vaals)
|
dialectnamen van de kleinste geldstukken (met waarde) [ZND B2 (1940sq)]
III-3-1
|
20837 |
cervelaatworst |
droogworst:
gehakt in darmen gedroogd
druugwoosj (Q222p Vaals)
|
droogworst [N 06 (1960)]
III-2-3
|
18824 |
chagrijn |
chagrijnig:
chagrijnig (Q222p Vaals)
|
een knagend, afgunstig en mismoedig makend verdriet [chagrijn, chagrijnigheid] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
33518 |
citroenmelisse |
melisse:
meliesse (Q222p Vaals)
|
Citroenmelisse (melissa officinalis de sterk naar citroen geurende blaadjes van deze plan gebruikt men in soepen, sausen en bij de inmaak van diverse artikelen, o.a. haring en paling (citroenkruid, averiet, averoen, melisse). [N 82 (1981)]
I-7
|
24453 |
citroenvlinder |
citroentje:
cìtroentje (Q222p Vaals)
|
Hoe noemt u de vlinder waarvan bij het mannetje de vleugels citroengeel zijn en bij het wijfje witachtig groen met een oranje middelpunt (citroentje) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
24406 |
cocon |
cocon:
kōͅkon (Q222p Vaals),
pop:
pop (Q222p Vaals, ...
Q222p Vaals),
pŏp (Q222p Vaals)
|
cocon [DC 18 (1950)] || Hoe noemt u een vlinder in omhulsel [N 83 (1981)] || Hoe noemt u het omhulsel van rupsen als zij zich inpoppen [N 83 (1981)]
III-4-2
|
32598 |
compost |
mul:
my ̞l (Q222p Vaals)
|
Van de termen die onder de titel compost in dit lemma verenigd zijn, hebben er sommige duidelijk betrekking op de fijngemaakte compostachtige meststof, zoals die uit afval van de weide, de boomgaard, het erf bereid werd en over de weide werd gestrooid, terwijl andere meer wijzen op het moderne product van een vuilverwerkings- of composteringsbedrijf. Het eerste deel van het lemma bevat voornamelijk benamingen voor weidemest. [N 11, 22 + 27 add.; N 11A, 4d + 38 + 39; N M, 10c; monogr.]
I-1
|
24327 |
daas (tabanidae) |
praam:
praam (Q222p Vaals),
prām (Q222p Vaals)
|
daas [ZND B2 (1940sq)] || paardenhorzel (eieren in de haren van paarden, larven in maag en darmen) [DC 18 (1950)]
III-4-2
|
20895 |
dadel |
dattel (du.):
dattel (Q222p Vaals)
|
De vrucht van de dadelpalm (dadel, smeerlap, vijgedaal). [N 82 (1981)]
III-2-3
|