30534 |
dakgoot |
kandel:
kāndǝl (Q222p Vaals)
|
Zie kaart. Horizontaal afvoerkanaal dat onder een dakrand wordt aangebracht om het van het dak stromende regenwater af te voeren, hetzij onmiddellijk via een spuier, hetzij door een in de aardbodem uitmondende gootpijp. Met de term 'Keulse goot' (L 387) wordt een goot aangeduid die niet buiten het muurvlak uitsteekt, maar op de muurplaat rust. In S 11 en L 1 a-m werd in het algemeen gevraagd naar ø̄gootø̄. In dit lemma zijn uit dit materiaal alleen die antwoorden opgenomen, waarbij door de invuller werd vermeld dat het specifiek de benaming voor een dakgoot betrof. [N 64, 148a; N 54, 185a; L 24, 23a; L B1, 159a; R 14, 23j2; monogr.; Vld; div.; S 11; L 1a-m]
II-9
|
24915 |
dal, vallei |
dal:
taal (Q222p Vaals),
laag:
loog (Q222p Vaals)
|
dal, vallei, stuk land dat gelegen is tussen meerdere heuvels of bergen [del] [N 81 (1980)] || laagte, slenk, stuk land dat gelegen is tussen twee heuvels [diepte, zonk, zink, put, kwacht, zomp, zak, slaai] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
18577 |
damesonderbroek |
onderboks:
oongerboks (Q222p Vaals)
|
Onderbroek voor vrouwen. [DC 62 (1987)]
III-1-3
|
22645 |
dammen |
dammen:
Karte 92.
dammen (Q222p Vaals)
|
Dame spielen.
III-3-2
|
24984 |
damp, stoom |
damp:
damp (Q222p Vaals, ...
Q222p Vaals),
zwaam:
Note v.d. invuller: dit wordt ook weleens gezegd, maar dit acht ik zelf foutief, omdat dit meer betrekking heeft op rookontwikkeling.
žwaam (Q222p Vaals)
|
damp van kokend water [DC 28 (1956)]
III-4-4
|
28402 |
dar |
hommel:
humǝl (Q222p Vaals)
|
Het mannelijk dier in het bijenvolk. De dar is geboren uit een onbevruchte eicel. In de bijenwoning doet hij niets anders dan eten. Zijn enige functie is het helpen warm houden van het broed door zijn aanwezigheid. Onmisbaar zijn de darren voor de bevruchting van de jonge koningin. Na de paring sterft de dar. De darren worden in mei of vlak daarna geboren. Als het bijenjaar ten einde spoedt, in augustus of september, worden de darren verdreven door de werksters en sterven zij. De dar heeft geen angel. Voor het woorddeel (-bij) leest men de woordtypen bij/bie en bien. In welke plaatsen deze woordtypen respectievelijk voorkomen, ziet men in het lemma Bij. Voor de fonetische documentatie ervan wordt ook verwezen naar het lemma Bij. [N 63, 12c; S 3; L 1a-m; JG 1a + 1b; JG 2b-5, 2; R 3, 42; A 9, 2; Ge 37, 2; monogr.]
II-6
|
17702 |
darm |
darm:
där`m (Q222p Vaals),
därm (Q222p Vaals)
|
darm [DC 02 (1932)]
III-1-1
|
33519 |
dauw op vruchten |
dauw:
touw (Q222p Vaals)
|
Het tijdens de rijping op druiven, pruimen, appelen, etc. ontstane laagje dat de glans verdoft en aan de vruchten een frisse aanblik geeft (dauw, loom, dons, was). [N 82 (1981)]
I-7
|
18898 |
de baas spelen |
heer spelen:
heer sjpeele (Q222p Vaals),
verantwortung (du.) (hebben):
verontwortung (Q222p Vaals)
|
de baas spelen, het voor het zeggen willen hebben [oversukkelen] [N 85 (1981)] || de verantwoording hebben over een zaak of instelling [beheren, regeren] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
32752 |
de eerste voor uitspitten |
de voor opwerpen:
dǝ vūr o.pwęrǝpǝ (Q222p Vaals)
|
Als men een klein, niet met de ploeg te bewerken stuk land, en vooral de moestuin met de spade gaat omwerken, spit men aan één der kanten de aanvangsvoor uit. De aarde daarvan wordt 1) ofwel op de kruiwagen naar het andere eind van het stuk land of de tuin vervoerd om daar als vulling van de laatste voor te dienen, 2) ofwel over het te spitten stuk verspreid. De aan het einde van het lemma vermelde termen drukken vooral het begin van het spitwerk uit. Voor sommige termen vergelijke men ook het lemma DE EERSTE VOOR PLOEGEN. voor het [...]-gedeelte van sommige varianten zij verwezen naar het lemma PLOEGVOOR. [A 33, 18 + 18a; N 11A, 148f; div.]
I-1
|