e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Vaals

Overzicht

Gevonden: 2360
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
herkauwen nirgelen: nerjǝlǝ (Vaals) Het eerst niet of nauwelijks gekauwde, in de voormaag gedeeltelijk verteerde voedsel opnieuw verwerken. Zie afbeelding 7. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 4, 13; L 14, 26; L 14, 88; L 20, 13; S 13; monogr.] I-11
hermelijn hermelijn: herməlien (Vaals) hermelijn [DC 07 (1939)] III-4-2
heten heten: heezjə (Vaals) heten [DC 37 (1964)] III-2-2
heukeling kasteel: krē`žīǝl (Vaals) Het kleinste hoopje halfdroog hooi dat men ''s avonds maakt door het opwerken van de rijen, om ze ''s anderendaags weer uiteen te gooien. De kaarten 40, 42 en 44, respectievelijk "heukeling", "hoop" en "opper" hebben alle drie dezelfde opbouw, die weer in verband staat met de opbouw van de kaarten 39, 41 en 43: "op heukelingen zetten", "op hopen zetten" en "op oppers zetten". Voor deze zes kaarten zijn ook dezelfde symbolen voor gelijke opgaven gebruikt. [N 14, 104 en 103 add.; JG 1a, 1b, 2c; A 16, 3a; A 42, 20a, L 36, 1; L 38, 38a; monogr.] I-3
heukelingen spreiden spreiden: špręi̯ǝ (Vaals) Het uiteengooien van de kleinste soort hoopjes, zodat ze verder kunnen drogen. Het voorwerp van de overgankelijke werkwoorden is steeds: heukelingen. ø...ŋ wijst op identieke antwoorden als in het lemma ''zwaden spreiden''.' [N 14, 105; JG 1a, 1b; A 34, 1; monogr.] I-3
heup heup: höef (Vaals) heup - welk gedeelte van het lichaam wordt er mee bedoeld? [DC 01 (1931)] III-1-1
heupjicht ischias: ischias (Vaals) Ischias: ontsteking van de heupzenuw, heupjicht (geschot, steek(te), pleurijs). [N 84 (1981)] III-1-2
heuvel, kleine hoogte heuvel: heuvel (Vaals), hgel (du.): huujel (Vaals), hoogste: huugste (Vaals) heuvel, natuurlijke verheffing van de aardbodem, lager dan een berg [bult] [N 81 (1980)] || hoogte, vlak stuk land dat hoger gelegen is dat het omliggende land [verhoogsel] [N 81 (1980)] III-4-4
hiel vers: veiš (Vaals), vä:əsch (Vaals), väësch (Vaals) een hiel (van de voet) [ZND B1 (1940sq)] || hak (hiel) [DC 01 (1931)] III-1-1
hij aardt naar zijn vader die ahnt (du.) naar zijn vader: däe ahnt no si vadder (Vaals), hij aardt naar zijn vader: heä aadt noë si vadder (Vaals) naar zijn vader aarden; hij aardt naar zijn vader [DC 02 (1932)] III-2-2