32937 |
hoeveelheid hooi die men opsteekt |
gaffel:
gafǝl (Q222p Vaals)
|
De hoeveelheid hooi die de opsteker in één keer met z''n gaffel aangeeft aan de optasser. Zie voor het vocalisme van het woordtype riek de opmerking in de semantische toelichting bij het lemma ''houten schudgaffel'' en bij het lemma ''hooihark''.' [N 14, 118; A 34, 5a]
I-3
|
24323 |
hom |
melgkuit:
melech kuit (Q222p Vaals)
|
Hoe noemt u het voortplantignsvocht van mannelijke vissen (hom, melk, geiltje) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
24324 |
hommel |
hommel:
hoemel (Q222p Vaals, ...
Q222p Vaals)
|
Hoe noemt u een soort bij: groot, breed gebouwd en meestal kleurig behaard (bruinrood of geel) (hommel) [N 83 (1981)] || hommel [DC 09 (1940)]
III-4-2
|
19784 |
hond |
hond:
hō.ŋk (Q222p Vaals)
|
hond
III-2-1
|
19782 |
hondenhok |
hondshut:
hongshut (Q222p Vaals)
|
hondenhok [DC 10 (1941)]
III-2-1
|
21043 |
honing |
honig:
hōǝnǝž (Q222p Vaals)
|
Produkt door de bijen uit bloemvocht of nectar bereid en afgezet in de cellen van de raten. Honing is een zoete stof die door mensen als voedingsmiddel wordt gebruikt. [N 63, 43b; N 63, 111; L 1a-m; L 35, 105; S 14; S 38, JG 1a+1b; JG 2b-5; Ge 37, 128; A 9, 8; monogr.]
II-6
|
17570 |
hoofd |
kop:
kopp (Q222p Vaals, ...
Q222p Vaals)
|
hoofd [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
20767 |
hoofdkaas |
hoofderkaas:
høərkīs (Q222p Vaals),
hoofdkaas:
huikieəs (Q222p Vaals)
|
gehakt vlees (speciaal van het hoofd van varkens) [ZND B2 (1940sq)] || hoofdkaas [DC 30 (1958)]
III-2-3
|
18059 |
hoofdpijn |
koppijn:
koppieng (Q222p Vaals),
koppīēng (Q222p Vaals)
|
hoofdpijn [DC 27 (1955)]
III-1-2
|
24720 |
hoofdwortel |
pinwortel:
pinwotsel (Q222p Vaals)
|
De hoofdwortel van een boom die in het verlengde van de stam ligt en die sterk in de diepte groeit (pen, pin, penwortel). [N 82 (1981)]
III-4-3
|