20917 |
wrang |
zuur:
zoer (Q037p Vaesrade)
|
stroef; welk woord gebruikt men voor stroef (zoor, week, wrang, stroef, rins) [DC 28 (1956)]
III-2-3
|
32841 |
zwenghout, spoorstok |
warselen:
weǝršǝlǝ (Q037p Vaesrade)
|
Het dwarshout waaraan van voren de strengen of trekkettingen van het paard bevestigd zijn en dat van achteren aan een akkerwerktuig (ploeg, eg, e.d.) gekoppeld is. Zie afb. 98. [JG 1b + 1c + 1d + 2c; JG 2b-4, 3; N 11, 34a; N 11A, 103 + 103e; N 17, 69a add.; L 34, 11 add.; L 49, 26 add.; A 30, 26 add.; G 1, 26 add.; div.; monogr.]
I-2
|