e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q101p plaats=Valkenburg

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
jasje van het mantelpak jasje: jèske (Valkenburg) jasje van het mantelpak [N 23 (1964)] III-1-3
jasschort jasscholk: jasschollek (Valkenburg), jasschölk (Valkenburg) schort die aan de voorkant als een jas wordt dichtgeknopt [N 24 (1964)] || zijn er verschillende namen voor verschillende soorten van deze kledingstukken ? [DC 15 (1947)] III-1-3
jenever klare: klaorə (Valkenburg), schabouw: schabbou (Valkenburg), schnaps (du.): schnaps (Valkenburg), sjnaps (Valkenburg) gemene jenever of jenever voor de laagste klasse || jenever || jenever; Hoe noemt U: Sterk alcoholische drank bereid uit moutwijn waaraan bij de distillatie jeneverbessen zijn toegevoegd, die er het aroma aan verlenen (snevel, babbelwater, jandoedel, knevelwas, kwak, sjenevel, jenever, klare, snaps) [N 80 (1980)] III-2-3
jeneverbes sneeuwkriek: sjee betekent wrang  sjneekreeke (Valkenburg), vrakelder: vrakelder (Valkenburg), vergl. (kelt. vroica = heidekruid; oudiersch, fraech)  vrakelder (Valkenburg) jeneverbes (Juiniperus communis L.) || jeneverbes (Juniperus communis L.), de vrucht [DC 30 (1958)] || jeneverbessenstruik, wachholder III-4-3
jeuk jeuk: ich veul jeuk (Valkenburg), jeu.k (Valkenburg), jeuk (Valkenburg, ... ), jeu‧k (Valkenburg, ... ), ps. alles letterlijk overgenomen!  jeu‧‧k (Valkenburg), krets: de krèts (Valkenburg) jeuk [N 07 (1961)] || jeuk [öksel, jukt, ukt] [N 10a (1961)] || jeuken, het begint te jeuken [öksele, euke, juike, juuke] [N 10 (1961)] III-1-2
jeuken jeuk voelen: ich veul jeuk (Valkenburg), jeuken: jeuke (Valkenburg), te jeuke (Valkenburg) jeuken, het begint te jeuken [öksele, euke, juike, juuke] [N 10 (1961)] III-1-2
jezuïet jezuet: nne jezwiet (Valkenburg) Een Jezuiet [Jozefiet, Zjezwiet]. [N 96D (1989)] III-3-3
jicht gicht: gicht (Valkenburg), gīch (Valkenburg), jicht: jicht (Valkenburg) jicht [SGV (1914)] || Jicht: stofwisselingsziekte die berust op afzetting van urinezure zouten in de gewrichten, met veel pijn (jicht, dicht, gicht, flerecijn, reumatiek). [N 84 (1981)] III-1-2
joden joden: judde (Valkenburg) joden [SGV (1914)] III-3-3
jong (bn.) jong: cf. VD s.v. "jonk"deze vorm wordt alleen zelfstandig gebruikt (s.v. "jong(II)") niet als bijvoeglijk naamwoord  et kind is nog jònk (Valkenburg) jong [t kind is nog ~] [SGV (1914)] III-2-2