e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q101p plaats=Valkenburg

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
opleppen zuiken laten met de fles: zūkǝ lǭtǝ met dǝ flɛš (Valkenburg) Een big met koemelk grootbrengen. [N 19, 16; N 19, 15; monogr.] I-12
opmaken opmaken: gɛlt upma:kə (Valkenburg), opmākə (Valkenburg) geld opdoen (opmaken) [RND] III-3-1
opmaken van staart en manen invlechten: envlø̜xtǝ (Valkenburg), opmaken: ǫpmākǝ (Valkenburg), vlechten: vlø̜xtǝ (Valkenburg) In dit lemma zijn de antwoorden op twee vragen samengebracht: "het opmaken van staart en manen" (N 8, 103a), en "een paardestaart vlechten" (N 8, 103b). De antwoorden op vraag 103a hebben immers vrijwel alleen met het opmaken en vlechten van de staart te maken. [N 8, 103a en 103b] I-9
opnaaisel opnaaisel: opniętsǝl (Valkenburg) Omgenaaide plooi in een kledingstuk waardoor het korter wordt. [N 62, 20] II-7
opnemen opnemen: ǫpnømǝ (Valkenburg) De werkzaamheden van de ambtenaar van financiën voor de bepaling van de te betalen accijnzen. Men stelt daartoe de bierdichtheid of densiteit (soortelijk gewicht) vast met behulp van een vloeistofweger, areometer, bierweger of vochtmeter. Als de weger op gewicht is geijkt, spreekt men van een densimeter, is deze geijkt op procenten suiker, dan spreekt men van saccharometer. De hoeveelheid bier in de ketel kan men peilen met een peilstok. [N 35, 60; monogr.] II-2
opper hoop: (mv)  hø̜i̯p (Valkenburg), huist: hūst (Valkenburg), huister: hū.stǝr (Valkenburg), mijt: mīt (Valkenburg) De grootste soort hooihoop in het veld. [N 14, 112 en 111 add.; JG 1a, 1b, 2c; A 10, 20; A 16, 3b; A 42, 20b; L 38, 38b; monogr.] I-3
opperhuid nerf: de nerf (Valkenburg), vel: t vel (Valkenburg, ... ) opperhuid [N 10 (1961)] III-1-1
oprispen rupsen: rupsje (Valkenburg, ... ), röpsche (Valkenburg), röpsje (Valkenburg, ... ), rüpschen (Valkenburg) Hoe noemt men in uw dialekt oprispen, opbreken van eten of drinken? [DC 47 (1972)] || oprispen [SGV (1914)] || oprispen, een boertje laten [beuke, bulke, opgeure, opbotte] [N 10a (1961)] || oprisping hebben gepaard gaande met een zure smaak in de mond [opzuure] [N 10 (1961)] III-1-2
opscheppen muilen: moele (Valkenburg), stuiten: cf. WNT XVI, kol. 306, s.v. "stuiten II"1. pochen, bluffen, snoeven, opsnijden  schtute (Valkenburg) grootspreken, opsnijden || muilen, pochen, grootspreken III-1-4
opschepper muilvechter: moelvechter (Valkenburg) grootspreker III-1-4