e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q101p plaats=Valkenburg

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
stuipen stuipen: sjtūūpe (Valkenburg) stuipen: Plotselinge spiersamentrekkingen, vaak samen met bewustloosheid; stuipen (stuipen, gaven, convulsies). [N 84 (1981)] III-1-2
stuitbeen stuitbeen: schtuutbein (Valkenburg), stuitje: sjtuutske (Valkenburg), stuitsje (Valkenburg) stuitbeen [gatschenk, stietje, startschroef] [N 10 (1961)] III-1-1
stuiven van droog zand of stof stubben: sjtöbbe (Valkenburg), stuiven: schtuiven (Valkenburg) beginnen te stuiven (er waait droog en fijn zand rond bij winderig weer] [stieven, smoren, mouwen, stobberen, stubbelen] [N 22 (1963)] || stuiven [SGV (1914)] III-4-4
stuiver knab: knap (Valkenburg), knabje van vijf: knepke va vief (Valkenburg), stuiver: eine stuuver (Valkenburg) stuiver [SGV (1914)] || stuiver, een ~ [5-centstuk] [stuiver, nikkel?]. Is er verschil in benaming tussen de oude nikkelen en de nieuwe bronzen stuiver? [N 21 (1963)] III-3-1
stuiver (belg.) stuiver: (= 5 cent).  stuuver (Valkenburg) Betekenis en uitspraak van: stuiver? Uitspraak en betekenis. [N 21 (1963)] III-3-1
stuntelen haspelen: haspele (Valkenburg), horken: horke (Valkenburg) moeizaam met iets bezig zijn zonder veel te vorderen [haspelen, stuntelen, frotten] [N 85 (1981)] || sukkelend, onbeholpen werken III-1-4
sudderen zeuteren: zuuëtere (Valkenburg) langzaam staan te koken III-2-3
suiker hoofd: hùid (Valkenburg), suiker: sokker (Valkenburg) kegelvormig stuk suiker || suiker [SGV (1914)] III-2-3
suikerbiet suikerkaroot: sukǝrkarōt (Valkenburg), suikerkroot: sukǝrkrōt (Valkenburg) Beta vulgaris L. subsp. vulgaris, var. altissima. De suikerbiet is een veredeling van de voederbiet met een groot aandeel suikers in de vaste bestanddelen en dateert van het begin van de twintigste eeuw. De knol groeit helemaal onder de grond en gedijt het best op kleigronden. Het is één van de belangrijkste cultuurgewassen op de leemhoudende gronden in Limburg en levert de grondstoffen voor de stroopfabricage en voor de suikerindustrie in Haspengouw. De volgorde van de varianten is zoals steeds eerst naar het tweede element (biet, kroot, enz.); daarbinnen naar de varianten van suiker-; naar het vocalisme zijn in dit eerst lid drie groepen te onderscheiden, die wijzen op verschillende ontleningslagen, corresponderend aan de Nederlandse (ø̜i̯) van ɛsuikerɛ, aan de Duitse (u) van ɛZuckerɛ en aan de Franse (y) van ɛsucreɛ. [N 12, 37; N 12A, 2; A 13, 2c; A 49, 3; L B2, 361; L 43, 4a; R 3, 97; monogr.; add. uit JG 1b] I-5
suikerklontje klontje: kluntsjə (Valkenburg), klotje: klötsjə (Valkenburg, ... ) klontje; Hoe noemt U: Een blokje suiker (klontje) [N 80 (1980)] III-2-3