24594 |
groene berkentak |
bronkmei (aant.):
berkentwijg, bij gelegenheid der bronkprocessie laansgewijs langs de straten geplant, eertijds zelfs in de kerk
bronkmei (Q101p Valkenburg)
|
berkentwijg, bij gelegenheid der bronkprocessie laansgewijs langs de straten geplant
III-4-3
|
24164 |
groenling |
groenvink:
greunvink (Q101p Valkenburg, ...
Q101p Valkenburg)
|
groenling || groenling (14,5 groenig, met gele vleugel- en staartplekken; nogal plompe vogel; broedt ook in dorp en stad, vaak in doornstruiken; nest van worteltjes, witte eitjes, rood bespikkeld; roep snel [tjuktjuktjuk]; zang heeft op het eind [swèèèè]; kooivogel [N 09 (1961)]
III-4-1
|
20778 |
groente |
gemeus:
gemeus (Q101p Valkenburg),
groente:
greunte (Q101p Valkenburg, ...
Q101p Valkenburg)
|
De gewassen die door mensen als voedsel worden gebruikt in het algemeen (groente, potazzie). [N 82 (1981)] || groenten
III-2-3
|
33503 |
groente, algemeen |
gemeus:
gemeus (Q101p Valkenburg),
groente:
greunte (Q101p Valkenburg, ...
Q101p Valkenburg)
|
De gewassen die door mensen als voedsel worden gebruikt in het algemeen (groente, potazzie). [N 82 (1981)] || groenten
I-7
|
21328 |
groentevrouw |
groentesvrouw:
greuntesvrouw (Q101p Valkenburg),
mooswijf:
mooswief (Q101p Valkenburg)
|
groentevrouw [SGV (1914)]
III-3-1
|
32985 |
groenvoer |
ruwvoer:
rūvōr (Q101p Valkenburg)
|
De algemene benaming voor het gewas dat wordt gebruikt als voeder voor de dieren. De afzonderlijke voedergewassen worden behandeld in aflevering I.5 in de paragraaf "voedergewassen". Bij het type snijkoren wordt opgemerkt: "vroeg gezaaid koren dat in de lente als groenvoer wordt afgemaaid". Bij het type bonenkoren: "omdat erna bonen werden verbouwd"; vergelijk ook in het lemma ''masteluin'' (1.2.11), sub haverbonen. Krokken is eigenlijk voederwikke; luzerne is een klaversoort. [N 11A, 28a; N M, 14; L 48, 26; Lu 2, 26; monogr.]
I-4
|
21329 |
grof |
grof:
groof (Q101p Valkenburg),
grōf (Q101p Valkenburg)
|
Gezegd van een paard met zware poten. Een aantal antwoorden is opgenomen in het lemma ''zwaar paard'' (4.5.1), omdat het daar eerder thuishoort. [N 8, 64b] || grof [SGV (1914)]
I-9, III-3-1
|
33109 |
grof dorsen |
snuiten:
šnȳtsǝ (Q101p Valkenburg)
|
Het grof dorsen of voordorsen bestaat erin dat men het mooiste graan, zonder de schoof te ontbinden, met de hand uitslaat. Dit doet men ofwel tegen een ladder (L 214, 244c, 247, Q 121c; de opgaven zelf ontbreken), of ton (L 270; id.), of tegen de afsluiting tussen dorsvloer en schuurvak, of zonder meer op de dorsvloer (L 387; id.) ofwel door lichtjes met de vlegel, die dan niet te hoog wordt opgeheven, alleen op de kop van de schoven, op de aren dus, te slaan. Soms is er sprake van een apart voor dit doel gemaakte constructie; zie het lemma ''geselblok'' (6.1.7). Wanneer men de schoven goed kan uitslaan, zodat er geen graankorrels in de aren blijven zitten, wordt het grof of voorgedorste stro als dekstro gebruikt. Als er nog korrels in de aren zitten, gebruikt men deze als varkens- of schapevoer (het wordt klapstro genoemd in L 290) of moet men ze nog met de vlegel nadorsen (fǭt˱Jr˱ geeft men hiervoor op in Q 196 en 196a). Het voorgedorste graan doet dienst als zaaigraan. Voor de fonetische documentatie van het woorddeel [dorsen] zie men het lemma ''dorsen'' (6.1.1).' [N 14, 15a en 15b; JG 1a, 1b, 1d, 2c; monogr.]
I-4
|
17547 |
grof gebouwd |
fors:
forsj (Q101p Valkenburg, ...
Q101p Valkenburg),
grof:
grōōf (Q101p Valkenburg),
zwaar:
zjwoir (Q101p Valkenburg)
|
Grof gebouwd: groot, zwaar (struis, grof). [N 84 (1981)] || zwaar van lichaamsbouw [grof, stug, struis] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
17549 |
grof gebouwde vrouw |
bom:
⁄n bom (Q101p Valkenburg),
dikke madam:
en dieke madam (Q101p Valkenburg),
machine:
e mesjien (Q101p Valkenburg),
machochel:
en magochel (Q101p Valkenburg),
madam:
en medam (Q101p Valkenburg),
madsel:
(korte a).
en mazjel (Q101p Valkenburg),
mangel:
en mangel (Q101p Valkenburg),
⁄n mangel (Q101p Valkenburg),
schommel:
en schōmmel (Q101p Valkenburg),
schrans:
(grote, knokerige vrouw).
ĕn sjrans (Q101p Valkenburg),
struise vrouw:
struise vrouw (Q101p Valkenburg)
|
fors gebouwde vrouw [megochel, schommel] [N 07 (1961)] || zwaar van lichaamsbouw [grof, stug, struis] [N 10 (1961)]
III-1-1
|