22695 |
hoorn add. |
toeten:
toete (Q101p Valkenburg)
|
Eentonig op een hoorn blazen.
III-3-2
|
34073 |
hoorn van de koe |
hoorn:
hōrǝ (Q101p Valkenburg),
hǭrǝ (Q101p Valkenburg)
|
[N 3A, 106a; JG 1a, 1b; L 1a-m; L 27, 25; S 15; Wi 14; monogr.]
I-11
|
24328 |
hoornaar |
oreik:
oreik (Q101p Valkenburg),
horzel, groote rosbruine geringde wesp
ooreik (Q101p Valkenburg)
|
horzel || paardenwesp [Roukens 03 (1937)]
III-4-2
|
24169 |
hop |
hop:
hop (Q101p Valkenburg, ...
Q101p Valkenburg),
kothop:
koithoep (Q101p Valkenburg),
kwaadkop
koitkoep (Q101p Valkenburg)
|
De vrouwelijke bloemen van de hopplant die bij de wort worden gedaan. Volgens de zegsman uit L 210 gebruikte men uitsluitend Beierse en Tsjechische hop. De afgewerkte hop werd aan de varkens gevoerd. Ook de invuller uit L 318 vermeldt dat men Beierse hop verwerkte. De respondent uit Q 99 merkt op dat de hop in grote tonvormige jute balen uit Tsjechoslowakije kwam omdat de inheemse hop niet krachtig genoeg was. De invuller uit L 325 merkt op dat alleen het stuifmeel van de hop werd gebruikt. [N 35, 49; monogr.] || hop || hop (28 zeer zeldzame zomervogel met opvallende vouwkuif; roep [hoep-hoep] [N 09 (1961)] || Humulus lupulus L. Een tot 4,50 meter hoge slingerplant met een ruw-knobbelige stevige stengel, die bloeit van juli tot september: de mannelijke bloemen in vaalgele pluimen, de vrouwelijke in hangende trossen van bolvormige vruchtkegels, de zogenamde hopbellen. De olieachtige stof in deze hopbellen wordt gebruikt bij de bereiding van bier. [Wi 52; monogr.]
I-5, II-2, III-4-1
|
18841 |
hopen |
hopen:
hope (Q101p Valkenburg)
|
een gunstige verwachting hebben over iets wat men wenst [verhopen, hopen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
17733 |
horen |
horen:
good houërə (Q101p Valkenburg)
|
goed luisteren [ZND 30 (1939)]
III-1-1
|
25136 |
horizon |
einder:
eindər (Q101p Valkenburg)
|
horizon, de lijn waar hemel en aarde elkaar lijken te raken [einder] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
18233 |
horloge |
horloge:
horloge (Q101p Valkenburg),
horlozje (Q101p Valkenburg),
uur:
oer (Q101p Valkenburg),
Hgd. Uhr.
oer (Q101p Valkenburg)
|
horloge [SGV (1914)] || horloge, huisklok || uurwerk dat men bij zich draagt, bijv. om de pols [glozie, lozie, allozie] [N 86 (1981)]
III-1-3
|
18149 |
horrelvoet |
paardsvoet:
pêrsjvoot (Q101p Valkenburg)
|
hompelvoet [SGV (1914)]
III-1-2
|
17847 |
hotsen |
schokkelen:
sjokkele (Q101p Valkenburg),
stuikelen:
stòggele (Q101p Valkenburg)
|
hotsen [SGV (1914)] || Hotsen: schokkend, stotend vooruitgaan (schokkelen, hotsen, hotselen, bodderen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|