34618 |
huif van de huifkar |
huif:
hūf (Q101p Valkenburg)
|
Kap van de huifkar. Deze kap wordt over hoepels getrokken, die vooraf op een hooikar gezet worden. [N 17, 10b; S 15; Wi 17; L 27, 32; L 1a-m; monogr]
I-13
|
18647 |
huifkar |
huifkar:
hūfkar (Q101p Valkenburg)
|
Benaming voor een hoogkar waarop men een huif gezet heeft, zodat de kar voor personenvervoer gebruikt kon worden (bijv. bij kerk- en marktbezoek). Soms werd de huifkar ook voor vrachtvervoer, bijv. van meel, gebruikt. Zie ook het lemma molenkar in wld II.3. De huif was een linnen doek die over houten hoepels gespannen werd. Deze hoepels werden op hun beurt tegen de zijkanten van de kar bevestigd. Bovendien hing men aan de kar een trede, die het instappen vergemakkelijkte. [N 17, 10a + 15; N G, 51; JG 1a; S 15; L 27, 33; L 1a-m; R 3, 61; monogr.]
I-13
|
17689 |
huig |
huig:
huug (Q101p Valkenburg)
|
Huig: het kegelvormig uitsteeksel van het weke gehemelte aan de ingang van de keel; het lelletje in de keel (huig, huik, ziel). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
18876 |
huilen |
beuken:
beuke (Q101p Valkenburg, ...
Q101p Valkenburg),
grijnen:
griene (Q101p Valkenburg, ...
Q101p Valkenburg),
grīēne (Q101p Valkenburg),
huilen:
hulen (Q101p Valkenburg),
hūūle (Q101p Valkenburg, ...
Q101p Valkenburg),
krijsen:
kriesche (Q101p Valkenburg)
|
Hoe noemt u een hoog en schel onaangenaam geluid voortbrengen, gezegd van honden (huilen) [N 83] || huilen || huilen: kinderen bij pijn/verdriet; volwassenen [DC 17 (1949)] || wenen, huilen || zijn verdriet of pijn kenbaar maken door tranen te storten [huilen, beuken, simmen, schrauwen, grijnzen, gringzen] [N 85 (1981)]
III-1-4, III-2-1
|
19068 |
huilen, schreien |
grijnen:
griene (Q101p Valkenburg),
huilen:
huule (Q101p Valkenburg),
schreien:
sjreie (Q101p Valkenburg)
|
schreien [SGV (1914)]
III-1-4
|
19693 |
huis, woning |
huis:
hoes (Q101p Valkenburg)
|
huis [SGV (1914)]
III-2-1
|
33642 |
huisakker |
gewande:
gewande (Q101p Valkenburg)
|
Aan het erf grenzende akkergrond. [N 5AøIIŋ, 76d en 76e; N 6, 33a; A 10, 3 en 4; JG 1b, add.; L 19b, 1a; monogr.]
I-8
|
22250 |
huisduif |
spijkerd:
schpiekert (Q101p Valkenburg)
|
Huisduif.
III-3-2
|
19673 |
huishouden |
huishouden:
hoesha͂we (Q101p Valkenburg)
|
huishouden [SGV (1914)]
III-2-1
|
24376 |
huisjesslak |
karakol:
karkol (Q101p Valkenburg),
kerkol (Q101p Valkenburg),
kerkól (Q101p Valkenburg)
|
Hoe noemt u de slak die haar huisje op haar rug meedraagt (kerrekol) [N 83 (1981)] || slak, huisjesslak [SGV (1914)]
III-4-2
|