18704 |
jasje van het mantelpak |
jasje:
jèske (Q101p Valkenburg)
|
jasje van het mantelpak [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18326 |
jasschort |
jasscholk:
jasschollek (Q101p Valkenburg),
jasschölk (Q101p Valkenburg)
|
schort die aan de voorkant als een jas wordt dichtgeknopt [N 24 (1964)] || zijn er verschillende namen voor verschillende soorten van deze kledingstukken ? [DC 15 (1947)]
III-1-3
|
20561 |
jenever |
klare:
klaorə (Q101p Valkenburg),
schabouw:
schabbou (Q101p Valkenburg),
schnaps (du.):
schnaps (Q101p Valkenburg),
sjnaps (Q101p Valkenburg)
|
gemene jenever of jenever voor de laagste klasse || jenever || jenever; Hoe noemt U: Sterk alcoholische drank bereid uit moutwijn waaraan bij de distillatie jeneverbessen zijn toegevoegd, die er het aroma aan verlenen (snevel, babbelwater, jandoedel, knevelwas, kwak, sjenevel, jenever, klare, snaps) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
24556 |
jeneverbes |
sneeuwkriek:
sjee betekent wrang
sjneekreeke (Q101p Valkenburg),
vrakelder:
vrakelder (Q101p Valkenburg),
vergl. (kelt. vroica = heidekruid; oudiersch, fraech)
vrakelder (Q101p Valkenburg)
|
jeneverbes (Juiniperus communis L.) || jeneverbes (Juniperus communis L.), de vrucht [DC 30 (1958)] || jeneverbessenstruik, wachholder
III-4-3
|
18041 |
jeuk |
jeuk:
ich veul jeuk (Q101p Valkenburg),
jeu.k (Q101p Valkenburg),
jeuk (Q101p Valkenburg, ...
Q101p Valkenburg,
Q101p Valkenburg,
Q101p Valkenburg),
jeu‧k (Q101p Valkenburg, ...
Q101p Valkenburg,
Q101p Valkenburg),
ps. alles letterlijk overgenomen!
jeu‧‧k (Q101p Valkenburg),
krets:
de krèts (Q101p Valkenburg)
|
jeuk [N 07 (1961)] || jeuk [öksel, jukt, ukt] [N 10a (1961)] || jeuken, het begint te jeuken [öksele, euke, juike, juuke] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
18050 |
jeuken |
jeuk voelen:
ich veul jeuk (Q101p Valkenburg),
jeuken:
jeuke (Q101p Valkenburg),
te jeuke (Q101p Valkenburg)
|
jeuken, het begint te jeuken [öksele, euke, juike, juuke] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
24097 |
jezuïet |
jezuet:
nne jezwiet (Q101p Valkenburg)
|
Een Jezuiet [Jozefiet, Zjezwiet]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
18086 |
jicht |
gicht:
gicht (Q101p Valkenburg),
gīch (Q101p Valkenburg),
jicht:
jicht (Q101p Valkenburg)
|
jicht [SGV (1914)] || Jicht: stofwisselingsziekte die berust op afzetting van urinezure zouten in de gewrichten, met veel pijn (jicht, dicht, gicht, flerecijn, reumatiek). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
23323 |
joden |
joden:
judde (Q101p Valkenburg)
|
joden [SGV (1914)]
III-3-3
|
20310 |
jong (bn.) |
jong:
cf. VD s.v. "jonk"deze vorm wordt alleen zelfstandig gebruikt (s.v. "jong(II)") niet als bijvoeglijk naamwoord
et kind is nog jònk (Q101p Valkenburg)
|
jong [t kind is nog ~] [SGV (1914)]
III-2-2
|