24180 |
keep |
kweker:
kwèè.ker (Q101p Valkenburg),
turkse boekvink:
turkse bookvink (Q101p Valkenburg)
|
keep (14,5 man heeft oranje aan kop en borst, in het voorjaar zwarte kop en borst; vaak tussen vinken; alleen op trek en in winter; roep [wèèèèèk] [N 09 (1961)]
III-4-1
|
32739 |
keerstrook, wendakker |
voordel:
vø̄ldǝr (Q101p Valkenburg),
vø̄rdǝr (Q101p Valkenburg)
|
Een keerstrook of wendakker is de strook grond aan het uiteinde van een akker waar de ploeg gekeerd wordt. Deze strook ligt dwars op de voren van het groot geploegd middendeel. Als men aan het voor- en achtereinde van de akker niet op een belendend perceel of op een (veld)weg kan keren, heeft men twee keerstroken nodig. De keerstrook werd oorspronkelijk onbebouwd gelaten, later werd ook zij geploegd. Een aantal benamingen kunnen ook gebruikt worden voor een strook grond in het algemeen; soms wordt er op gewezen dat men via de keerstrook toegang tot het perceel heeft. De strook is breder dan normaal als zij in de lengterichting aan een afrastering of haag grenst. [N 11, 50a; N 11A, 125b; JG 1a + 1b + 1c; JG 2b + 2c; A 18, 2; A 33, 3 + 4 + 5; L B2, 246; L 34, 47; monogr.]
I-1
|
19926 |
keffen |
keffen:
keffe (Q101p Valkenburg, ...
Q101p Valkenburg)
|
Hoe noemt u hoog en snel blaffen, vooral van kleine honden (keffen, kneffen) [N 83 (1981)]
III-2-1
|
22418 |
kegelen |
kegelen:
doͅ wø.rt ne.t me.ə gəkɛ.igəlt (Q101p Valkenburg)
|
met de kegels wordt er niet meer gespeeld [RND]
III-3-2
|
19664 |
kelder |
kelder:
keͅldər (Q101p Valkenburg),
kɛldər (Q101p Valkenburg)
|
kelder [RND]
III-2-1
|
23293 |
kelk |
kelk:
kelk (Q101p Valkenburg)
|
De kelk, de misbeker [kelk, kelch, mèskelk?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23545 |
kelkdoekje |
kelkdoekje:
kelkdeukske (Q101p Valkenburg)
|
Het kelkdoekje [kelkduukske, -deukske, kelchduchsje?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23546 |
kelklepeltje |
kelklepeltje:
kelklaepelke (Q101p Valkenburg)
|
Het kelklepeltje. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
19053 |
kennen |
kennen:
kinne (Q101p Valkenburg),
kènne (Q101p Valkenburg)
|
kennen [SGV (1914)] || kennen (geen context) [DC 37 (1964)]
III-1-4
|
21283 |
kerel |
kerel:
ke.l (Q101p Valkenburg),
kêl (Q101p Valkenburg)
|
kerel [RND], [SGV (1914)]
III-3-1
|