18174 |
knellen, gezegd van schoenen |
pitsen:
pietsje (Q101p Valkenburg)
|
drukken en daardoor pijn veroorzaken, gezegd van schoenen die te klein zijn [knellen, klemmen, drukken] [N 86 (1981)]
III-1-3
|
24186 |
kneu |
vinkje:
vinkske (Q101p Valkenburg),
vlasvink:
vlasvink (Q101p Valkenburg)
|
Hoe heet de kneu? [DC 06 (1938)] || kneu (13,5 wit in vleugel en staart; wilde man heeft in zomer rood voorhoofd en borst; hele jaar hier; veel op trek; broedt in veld en hei; roep [tut-tut-tut]; leuke zang; geliefde kooivogel [N 09 (1961)]
III-4-1
|
21058 |
kneuzen |
blutsen:
blötsje (Q101p Valkenburg, ...
Q101p Valkenburg,
Q101p Valkenburg),
kwetsen:
kwetsche (Q101p Valkenburg)
|
blutsen [SGV (1914)] || Een appel of peer oppervlakkig beschadigen zoda er een zachte plek ontstaat (blutsen, kneuzen, keuzen). [N 82 (1981)] || kneuzen
III-2-3
|
33939 |
knevels |
krukken:
krø̜kǝ (Q101p Valkenburg)
|
Beide haakjes aan de bitringen, die aan het hoofdstel worden opgehangen. [N 13, 45]
I-10
|
17677 |
knie |
knie:
knee (Q101p Valkenburg, ...
Q101p Valkenburg,
Q101p Valkenburg),
knie (Q101p Valkenburg),
knɛ.ij (Q101p Valkenburg)
|
knie [DC 01 (1931)], [RND], [SGV (1914)]
III-1-1
|
17678 |
knieholte |
hees:
heis (Q101p Valkenburg),
hiays (Q101p Valkenburg),
hièèse (Q101p Valkenburg)
|
knieholte [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
23369 |
knielbankje |
knielbankje:
kneelbenkske (Q101p Valkenburg)
|
Het knielbankje van de kerkbank. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23536 |
knielen |
knielen:
kneele (Q101p Valkenburg)
|
Knielen, een kniebuiging maken [kniele, kneele, kneije?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23372 |
knielkussen |
knielkussen:
kneelkösse (Q101p Valkenburg)
|
Het knielkussen op de kerkbank. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
18874 |
kniezen |
kniezen:
kniesje (Q101p Valkenburg)
|
kniezen [SGV (1914)]
III-1-4
|