e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Valkenburg

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
knijpen knijpen: kniepe (Valkenburg), knīēpe (Valkenburg), pitsen: pietsje (Valkenburg), pitsje (Valkenburg, ... ), pītsje (Valkenburg) knellen [SGV (1914)] || Knellen: stijf drukken zodat daardoor een striem ontstaat (knellen, knijpen, duwen, wringen, klemmen). [N 84 (1981)] || Knijpen: vel of vlees met de vingers samenknijpen; drukken (nijpen, knijpen, pitsen). [N 84 (1981)] || nijpen [SGV (1914)] III-1-2
knikkebenen doorzakken: doorzakken in de knieën (Valkenburg), in de knie?n hangen: dei hingk in de kneeë in t lkoupe (Valkenburg) lopen: met doorknikkende knieën lopen [kwakken] [N 10 (1961)] III-1-2
knikker huif: huuf (Valkenburg), Eigenlijk bal. Kil.: hoden, testes; den budel dair de hoden in sijn.  huuf (Valkenburg), Zie Crompvoets, H. (1991), [De regionale toptiens van dialectwoorden en -begrippen.]: Limburg. In: H. Crompvoets en A. Dams (red.), Kroesels op de bozzem. Het Dialectenboek. Waalre: Stichting Nederlandse Dialecten, blz. 122-136 [blz. 125].  huuf (Valkenburg), marbel: malber (Valkenburg) knikker [SGV (1914)], [SND (1991)] || Knikker. || Marmeren knikker. III-3-2
knikkerkuiltje kuiltje: kuulke (Valkenburg, ... ), lokje: leukske (Valkenburg) Een holletje in de grond, door de kinderen gebruikt bij het knikkeren? [DC 21 (1952)] III-3-2
knikkers laten rollen add. luizelen: Ohgd. luzen: verborgen liggen.  loezele (Valkenburg) Voorzichtig spelen bij het balspel; knikkeren, biljaren, kegelen, beugelen, enz. III-3-2
knikkertermen alles: (= opruimen wat in de weg ligt).  alles! (Valkenburg), hors route (fr.): Vgl. eveneens pag. 131: oir (vero.), stam van oiroet, grens [...] (Lat. ora = paal, grenspaal)...  oiroet (Valkenburg), op de nieuw: (= verlof om opnieuw aan de meet te beginne).  oedebenal (Valkenburg), ring: (= kring).  rink (Valkenburg), schraam: (= meet).  sjroam (Valkenburg) benamingen in het knikkerspel [SGV (1914)] || Speelterm, wanneer bal, knikker of geldstuk buiten de afgebakende grens geraakt, eigenlijk grensuit. III-3-2
knipogen knikken: knikke (Valkenburg), oogje pitsen: uigske pietsje (Valkenburg) knipogen [SGV (1914)] || Knipogen: een oog even sluiten en weer openen, als teken van verstandhouding (knipogen, pinken). [N 84 (1981)] III-1-1
knippatroon patroon: pǝtroan (Valkenburg) Een naar de vereiste vorm geknipt of te knippen stuk papier, waarnaar de stof voor kledingstukken geknipt wordt. [N 59, 48a; N 62, 4; MW; monogr.] II-7
knippen, snijden snijden: šni-jǝ (Valkenburg) Het uitsnijden van het patroon uit de stof of de stof met de schaar volgens patroon in stukken verdelen. Het object stof, patroon, kleed, stuk is bij de woordtypen knippen en snijden niet gedocumenteerd. [N 59, 50; N 62, 3; Gi, 1.IV, 21; MW] II-7
knoeien gosselen: gossele (Valkenburg), gussele (Valkenburg), gössele (Valkenburg), slabberen: sjlabbere (Valkenburg, ... ) morsen [SGV (1914)] || morsen bij het drinken || slabben [SGV (1914)] III-2-3