31710 |
kraanzaag |
kraanzeeg:
krānzē̜x (Q101p Valkenburg)
|
Houtzaag met een lengte van ongeveer 245 cm; het zaagblad is ongeveer 2 meter lang en is aan de onderzijde een weinig smaller dan aan de bovenkant. De bovenzijde van het blad loopt uit op een ca. 45 cm lang ijzer met een ring, waarin een houten handvat kan worden gestoken, dat dan haaks op het zaagblad staat. Het onderhandvat is een los deel. Het bestaat uit een houten blok met daarin een gleuf, waarin het zaagblad met behulp van een wig kan worden vastgeklemd. In het houten blok zijn twee stokken aangebracht die als handvat dienen. Zie ook afb. 9. [N 50, 34a; N 75, 116e; N I, 1 add.; monogr.]
II-12
|
17918 |
krabben |
dabben:
dabbe (Q101p Valkenburg),
jeuken:
jeuke (Q101p Valkenburg, ...
Q101p Valkenburg),
kratsen:
kratse (Q101p Valkenburg),
kretsen:
kretse (Q101p Valkenburg, ...
Q101p Valkenburg,
Q101p Valkenburg,
Q101p Valkenburg),
kritse (Q101p Valkenburg),
schuren:
schoere (Q101p Valkenburg)
|
krabben [SGV (1914)] || krabben: schuren, krabben tegen jeuk [schobbe] [N 10 (1961)] || krabben: zijn hoofd krabben tegen jeuk [kraowe] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
20739 |
krakeling |
brezel (du.):
britsel (Q101p Valkenburg),
britzel (Q101p Valkenburg),
krakeling:
Eigen phonetische
kraakəling (Q101p Valkenburg)
|
krakeling || Krakeling (britsel, ring?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
18372 |
krakende schoen |
kraakschoen:
kraakschön (Q101p Valkenburg),
pieper:
piepersch (Q101p Valkenburg)
|
schoenen die een krakend geluid maken als men er op loopt [kraokschoen] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
23718 |
kralen van de rozenkrans |
kralen:
kralle (Q101p Valkenburg)
|
De kralen van de rozenkrans [de kralle, krelkes, kraole, kräölkes?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
32072 |
kram |
kram:
kram (Q101p Valkenburg)
|
Oog, haak of kram waarin het slaghout gestoken werd om het vast te zetten. [N 17, 21; N G, 56g]
I-13
|
21340 |
kramer |
spinselenman:
Van Dale: spinsel, wat gesponnen wordt of is.
sjpenzeleman (Q101p Valkenburg)
|
kramer [SGV (1914)]
III-3-1
|
33896 |
krampig |
kramp in de benen (hebben):
kramp en dǝ bęi̯n (Q101p Valkenburg),
krampig:
krɛmpex (Q101p Valkenburg)
|
Gezegd van een paard dat kramp in de benen heeft. Vooral als de paarden een tijdje gestaan hebben, zijn ze erg stijf in de achterpoten. Het paard gaat als een haan. Zie ook het lemma ''hanetred'' (7.29). [N 8, 94c]
I-9
|
24197 |
kramsvogel |
kramsvogel:
kramsvoogel (Q101p Valkenburg),
kransvogel:
kransvoo.gel (Q101p Valkenburg)
|
kramsvogel || kramsvogel (25 groter dan koperwiek [021]; vaak in diens gezelschap; heeft grijze kop en stuit; ook alleen wintervogel; roep [tjak-tjak-tjak] [N 09 (1961)]
III-4-1
|
24045 |
kransen |
kransen:
kransen (Q101p Valkenburg)
|
Een krans van dennegroen maken voor een priesterfeest [krensen]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|