id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
32589 | rij mesthoopjes | strouw/strooi: štrǫu̯ (Valkenburg) | Meestal wordt de mest op het land in hoopjes van de kar afgetrokken. Deze hoopjes vormen samen een aantal evenwijdige rijen. Van de benamingen voor een rij mesthoopjes zijn er enkele mogelijk (ook) van toepassing op een ononderbroken streep mest, zoals bedoeld met de termen aan het einde van het lemma. Voor het [... [N 11, 19; N 11A, 20c; N M, 11 add.; A 9, 31 add.; monogr.] I-1 |
32921 | rij, wiers | schlaue (du.): šlǫu̯ǝ (Valkenburg), strouw: štrǫu̯ (Valkenburg) | De langwerpige heuveltjes of stroken waarin het nog niet geheel droge hooi wordt bijeengeharkt voordat het op hopen wordt gebracht. [N 14, 101; JG 1b, 2c en Goossens 1963; A 10, 19; A 16, 2; L 38, 37; monogr.] I-3 |
18546 | rijbroek | rijbroek: riejbrook (Valkenburg) | rijbroek met nauw om het onderbeen sluitende pijpen [N 23 (1964)] III-1-3 |
21130 | rijden | rijden: rīējə (Valkenburg) | rijden [ZND 25 (1937)] III-3-1 |
33174 | rijentrekker | reek: rēk (Valkenburg) | De rijentrekker is een houten harkachtig gereedschap waarmee evenwijdige lijnen of sleuven getrokken worden, waarlangs gezaaid of gepoot wordt, zonder dat men telkens touwen hoeft te gebruiken. Door op de snijpunten te planten van de lengtelijnen en de dwarslijnen die men over de akker heeft getrokken, kan men de afstand tussen de planten gelijk houden. Sommige rijentrekkers hebben aan boven- én onderkant tanden. De afstanden tussen de tanden variëren, afhankelijk van de plantensoort die gekweekt wordt. Er zijn ook rijentrekkers met verstelbare tanden. De gebruikelijke afstand tussen de aardappelstruiken varieert van 40 tot 60 cm. [N 18, 96; monogr.; add. uit N 18, 43; N 11A, 83] I-5 |
28973 | rijgen | trochelen: trǭxǝlǝ (Valkenburg), troggelen: troagǝlǝ (Valkenburg) | Het voorlopig verbinden van een of twee delen aan elkaar met de rijgsteek, op tafel of op de hand. [N 59, 52b; N 59, 51a; N 59, 51b; N 62, 6; N 62, 7; L 1a-m; L 1u, 41; L B1, 75; Gi 1.IV, 19; MW; S 7; monogr.] II-7 |
28878 | rijgnaald | trochelnaald: trǭxǝlnǭlt (Valkenburg) | Naald met een lang wijd oog en geen scherpe punt om een band of een elastiek in een schuif te trekken. Zie afb. 9. [N 59, 12; N 62, 49b; monogr.] II-7 |
28974 | rijgsteek | trochelsteek: trǭxǝlštēk (Valkenburg) | Zie afb. 31. [N 59, 52a; N 62, 16a; N 62, 6] II-7 |
21435 | rijk zijn | centen hebben: cent höbbe (Valkenburg), duitenjager (zn.): duitenjaeger (Valkenburg), knabben hebben: knabbe hubbe (Valkenburg), steenrijk zijn: steinriek (Valkenburg), zo rijk zijn als water diep is: zò riek es water deep (Valkenburg) | Inventarisatie uitdrukkingen voor: rijk zijn [rijk zijn, zwemmen in zijn geld, een groot fortuin hebben enz. enz.] [N 21 (1963)] III-3-1 |
21269 | rijkdom | rijkdom: rigdom (Valkenburg) | rijkdom [RND] III-3-1 |