33201 |
rooien, algemeen |
rooien:
rōi̯ǝ (Q101p Valkenburg),
uitdoen:
ūt˱dōn (Q101p Valkenburg),
uitgraven:
ut˱grāvǝ (Q101p Valkenburg)
|
In september wordt het loof geel en verdroogt het. Dan is het tijd om te rooien, het liefst op een zo droog mogelijk moment, zodat er geen modderige grond aan de aardappels blijft kleven. In dit lemma staan de algemene benamingen voor het uit de grond halen van aardappelen bijeen. Als er gevraagd werd naar het rooien met een speciaal stuk gereedschap, maar de zegslieden met de algemene term hebben geantwoord, is de opgave van het speciale lemma naar hier overgeplaatst. Op grond van de opgaven over dit speciale gereedschap om te rooien kon voor Belgisch Limburg een volkskundige kaart worden getekend over het gebruik van dergelijk gereedschap: kaart 21. In S 30 is naar het woord "rooien" gevraagd. Wanneer het woordtype rooien is opgegeven zonder nadere aanduiding mag niet uitgesloten worden dat daarmee "bomen rooien" kan zijn bedoeld. De varianten van uitdoen zijn geordend op het eerste lid ɛuit-ɛ. Bij het woordtype plukken merkten sommige zegslieden op dat men het loof van de planten trok om goede, kleine, pootaardappelen te verkrijgen. Bij het woordtype polderen wordt opgemerkt dat dit gebeurde bij grote boeren: onder ɛpolderenɛ verstaat men daar het gezamenlijke rooien door groepjes seizoensarbeiders. [N 12, 16 en 18; JG 1a, 1b; A 23, 17d2 en 17d3; L 34, 8; Lu 1, 17d2 en 17d3; S 30; monogr.; add. uit N 11A, 13c]
I-5
|
19414 |
rook |
rook:
roͅu̯k (Q101p Valkenburg)
|
rook [SGV (1914)]
III-2-1
|
20516 |
rookvlees |
gerookt vlees:
geruik vleisj (Q101p Valkenburg),
rookvlees:
ruikvleisj (Q101p Valkenburg),
ruikvlijsj (Q101p Valkenburg)
|
rookvlees; Hoe noemt U: Een stuk gerookt vlees (krep, rookvlees) [N 80 (1980)] || stuk rundvlees dat gerookt is [DC 48 (1973)]
III-2-3
|
20676 |
room |
rommedou:
rommedoe (Q101p Valkenburg),
room:
roum (Q101p Valkenburg, ...
Q101p Valkenburg,
Q101p Valkenburg),
rǫu̯m (Q101p Valkenburg),
rǭu̯m (Q101p Valkenburg),
Eigen phonetische
roum (Q101p Valkenburg)
|
De room van de melk (de zaon?) [N 16 (1962)] || Het vette deel van de ongekookte melk dat boven komt drijven, als men de melk rustig laat staan. [N 6, 15a; N 16, 17; L 6, 15; L 14, 22; JG 1a, 1b, 2c; A 7, 15; A 39, 7a; Wi 53; Gwn 10, 1; monogr.] || room [DC 39 (1965)], [SGV (1914)] || Zoete room
I-11, III-2-3
|
20743 |
roomhorentje |
crmehorentje:
kreèmhörrekes (Q101p Valkenburg),
crmeworteltje:
Eigen phonetische
kreèmwörtəlkə (Q101p Valkenburg)
|
Roomhoren (kréémhorre, vulhorentje, zweretige vinger?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
19588 |
roompot |
baar:
bār (Q101p Valkenburg)
|
Stenen pot waarin men de room bewaart. [N 12, 59; A 7, 15; JG 1d, 2c; monogr.]
I-11
|
34243 |
roomschotel |
pateel:
pǝtẽl (Q101p Valkenburg),
pǝtii̯ǝl (Q101p Valkenburg),
pǝtiǝl (Q101p Valkenburg),
plateel:
platē̜l (Q101p Valkenburg)
|
Aarden schotel waarin men de versgemolken melk enige tijd laat staan, totdat de room bovendrijft. Vergelijk ook het lemma ''aarden pot'' in wld II.8, blz. 25-26. [N 12, 60; JG 1c, 2c; add. uit N 5A (I]
I-11
|
20084 |
roos (rosa) |
roos:
roàs (Q101p Valkenburg),
roəzə (Q101p Valkenburg)
|
roos [SGV (1914)] || rozen [RND]
III-2-1
|
20537 |
roosteren |
rooibolsteren:
roibolstere (Q101p Valkenburg, ...
Q101p Valkenburg),
roosteren:
rèùəstərə (Q101p Valkenburg)
|
in de vlam braden || roosteren || roosteren; Hoe noemt U: Op een rooster braden (roosteren, horsen, hersen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
34606 |
rosdoek |
rosdoek:
rǫs˱dōk (Q101p Valkenburg)
|
Een onder de kar opgehangen doek waarin onder meer paardenvoer kan worden opgeborgen. [N 17, 84; A 26, 3a; monogr]
I-13
|