20691 |
runderlapjes |
kripvlees:
kripvleis (Q101p Valkenburg),
rindslappen:
Eigen phonetische
rinslappe (Q101p Valkenburg),
runderlappen:
Eigen phonetische
runderlappe (Q101p Valkenburg)
|
Runderlapjes (krippot, kripvlees?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
20666 |
rundvleessoep |
rundssoep:
rundssop (Q101p Valkenburg),
versvleessoep:
Eigen phonetische
veersjvleisjsop (Q101p Valkenburg)
|
Soep van rundvlees (rundsolf?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
24371 |
rups |
koolrups:
eigen spellingsysteem
kuŭlrupsch (Q101p Valkenburg),
rups:
roepsj (Q101p Valkenburg),
roĕpsj (Q101p Valkenburg),
rŏĕpsj (Q101p Valkenburg),
eigen spellingsysteem
roepsch (Q101p Valkenburg),
rupsch (Q101p Valkenburg)
|
groene rups die koolbladeren tot op de nerf afvreet [N 26 (1964)] || rups [N 26 (1964)], [SGV (1914)] || rups rups [DC 46 (1971)]
III-4-2
|
23860 |
rustaltaar |
heiligenhuisje:
hèllegehuuske (Q101p Valkenburg),
rustaltaar:
rös-altaor (Q101p Valkenburg)
|
Een met bloemen versierd altaar dat langs de processieroute geplaatst is, rustaltaar [mei-altaar, heiligenhuisken, hilliejehuus-je]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
17832 |
rusten |
rasten:
raste (Q101p Valkenburg),
rusten:
röste (Q101p Valkenburg, ...
Q101p Valkenburg),
schoften:
sjoefte (Q101p Valkenburg)
|
rusten [SGV (1914)] || Rusten: rust houden na arbeid of vermoeienis (schoven, schoften). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
21364 |
ruw, hard |
hel:
hēl (Q101p Valkenburg),
ruw:
roew (Q101p Valkenburg),
rōēw (Q101p Valkenburg)
|
ruw [SGV (1914)] || zonder fijn gevoel, hard [rouw, ruw] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
25042 |
ruw, ruig |
ruw:
roew (Q101p Valkenburg),
ruwharig:
roewhø͂ͅrig (Q101p Valkenburg)
|
ruig [SGV (1914)] || ruw [SGV (1914)]
III-4-4
|
29731 |
ruwe stenen |
zonnebakkers:
zǫnǝbɛkǝrs (Q101p Valkenburg)
|
In de zon gedroogde, maar nog niet gebakken stenen. In de zon gedroogde stenen werden soms gebruikt voor binnenmuren. Voorwaarde was dat ze niet met water in aanraking kwamen. Volgens de invuller uit Q 83 waren de stenen voldoende gedroogd, wanneer zij wit uitsloegen. Men zei dan: de stenen zijn wit (d\ stēn zen wet). [N 30, 53c; N 98, 107; N 98, 164; monogr.; S 37 add.; N 31, 14 add.]
II-8
|
21292 |
ruzie |
ruzie:
ruzie (Q101p Valkenburg)
|
een luidruchtige woordenstrijd, onenigheid die door praten of schreeuwen tot uitdrukking komt [ruzie, ravelleke, poepelderij, kadij, twist, ruzing, kerwel, actie, piekenpoek] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
21081 |
sabbelen |
sabbelen:
sabbele (Q101p Valkenburg),
zabbele (Q101p Valkenburg),
zuiken:
zoeke (Q101p Valkenburg)
|
sabbelen, bijv. op een grassprietje [sebbele, zabbere, zeewere] [N 10 (1961)]
III-2-3
|