18061 |
stuipen |
stuipen:
sjtūūpe (Q101p Valkenburg)
|
stuipen: Plotselinge spiersamentrekkingen, vaak samen met bewustloosheid; stuipen (stuipen, gaven, convulsies). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
17642 |
stuitbeen |
stuitbeen:
schtuutbein (Q101p Valkenburg),
stuitje:
sjtuutske (Q101p Valkenburg),
stuitsje (Q101p Valkenburg)
|
stuitbeen [gatschenk, stietje, startschroef] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
25198 |
stuiven van droog zand of stof |
stubben:
sjtöbbe (Q101p Valkenburg),
stuiven:
schtuiven (Q101p Valkenburg)
|
beginnen te stuiven (er waait droog en fijn zand rond bij winderig weer] [stieven, smoren, mouwen, stobberen, stubbelen] [N 22 (1963)] || stuiven [SGV (1914)]
III-4-4
|
21377 |
stuiver |
knab:
knap (Q101p Valkenburg),
knabje van vijf:
knepke va vief (Q101p Valkenburg),
stuiver:
eine stuuver (Q101p Valkenburg)
|
stuiver [SGV (1914)] || stuiver, een ~ [5-centstuk] [stuiver, nikkel?]. Is er verschil in benaming tussen de oude nikkelen en de nieuwe bronzen stuiver? [N 21 (1963)]
III-3-1
|
21630 |
stuiver (belg.) |
stuiver:
(= 5 cent).
stuuver (Q101p Valkenburg)
|
Betekenis en uitspraak van: stuiver? Uitspraak en betekenis. [N 21 (1963)]
III-3-1
|
18929 |
stuntelen |
haspelen:
haspele (Q101p Valkenburg),
horken:
horke (Q101p Valkenburg)
|
moeizaam met iets bezig zijn zonder veel te vorderen [haspelen, stuntelen, frotten] [N 85 (1981)] || sukkelend, onbeholpen werken
III-1-4
|
20988 |
sudderen |
zeuteren:
zuuëtere (Q101p Valkenburg)
|
langzaam staan te koken
III-2-3
|
20847 |
suiker |
hoofd:
hùid (Q101p Valkenburg),
suiker:
sokker (Q101p Valkenburg)
|
kegelvormig stuk suiker || suiker [SGV (1914)]
III-2-3
|
33230 |
suikerbiet |
suikerkaroot:
sukǝrkarōt (Q101p Valkenburg),
suikerkroot:
sukǝrkrōt (Q101p Valkenburg)
|
Beta vulgaris L. subsp. vulgaris, var. altissima. De suikerbiet is een veredeling van de voederbiet met een groot aandeel suikers in de vaste bestanddelen en dateert van het begin van de twintigste eeuw. De knol groeit helemaal onder de grond en gedijt het best op kleigronden. Het is één van de belangrijkste cultuurgewassen op de leemhoudende gronden in Limburg en levert de grondstoffen voor de stroopfabricage en voor de suikerindustrie in Haspengouw. De volgorde van de varianten is zoals steeds eerst naar het tweede element (biet, kroot, enz.); daarbinnen naar de varianten van suiker-; naar het vocalisme zijn in dit eerst lid drie groepen te onderscheiden, die wijzen op verschillende ontleningslagen, corresponderend aan de Nederlandse (ø̜i̯) van ɛsuikerɛ, aan de Duitse (u) van ɛZuckerɛ en aan de Franse (y) van ɛsucreɛ. [N 12, 37; N 12A, 2; A 13, 2c; A 49, 3; L B2, 361; L 43, 4a; R 3, 97; monogr.; add. uit JG 1b]
I-5
|
20543 |
suikerklontje |
klontje:
kluntsjə (Q101p Valkenburg),
klotje:
klötsjə (Q101p Valkenburg, ...
Q101p Valkenburg)
|
klontje; Hoe noemt U: Een blokje suiker (klontje) [N 80 (1980)]
III-2-3
|