21386 |
uithoren |
uitvissen:
oetvösje (Q101p Valkenburg)
|
uitvorschen [SGV (1914)]
III-3-1
|
21786 |
uitleg |
uitleg:
oetlèk (Q101p Valkenburg)
|
het verklaren, uitleggen [uitleg, bedied, bedietsel] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
21391 |
uitleggen |
(zoom) uitlaten:
ūtlǭtǝ (Q101p Valkenburg),
uitleggen:
oetlègge (Q101p Valkenburg)
|
duidelijk maken, uitleggen [uitduiden, uitbeduiden] [N 85 (1981)] || Een kledingstuk langer of ruimer maken door onderaan een zoom uit te leggen. [N 59, 191; N 62, 23b; MW]
II-7, III-3-1
|
18311 |
uitneembaar frontje |
halsje:
huiske (Q101p Valkenburg)
|
frontje, uitneembaar ~ in de hals van een jurk [vestje, plastron] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
21452 |
uitnodigen |
verzoeken:
verzeuke (Q101p Valkenburg)
|
iemand verzoeken bij iemand op bezoek te komen, een feest bij te wonen etc. [verzoeken, noden, bidden, uitnoden, kwelen] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
21445 |
uitschelden |
schelden:
sjelle (Q101p Valkenburg),
uitsliepen:
Van Dale: uitsliepen, bespotten door met de ene wijsvinger langs de andere te strijken en daarbij te roepen sliep uit, sliep uit.
oetsjlīēpe (Q101p Valkenburg)
|
iemand smadelijke, honende woorden naar het hoofd werpen [uitkeken, uitjouwen, uitjuiwen, bellen, uitklappen, uitgodverren,uitschelden, uitsliepen [N 85 (1981)] || schelden [SGV (1914)]
III-3-1
|
25770 |
uitslaan |
overpompen:
ø̄vǝrpōmpǝ (Q101p Valkenburg)
|
De wort uit de wortketel naar de koelplaats overbrengen. Dat kan geschieden met behulp van een emmer aan een steel, een jachtbuis of een pomp. [N 35, 43; monogr.]
II-2
|
34349 |
uitslag vertonend |
branderig:
brandǝrex (Q101p Valkenburg)
|
Gezegd van een varken dat lijdt aan de vlekziekte. [N 19, 27b]
I-12
|
22343 |
uitsliepen |
sliepuit doen:
(wijsvinger van rechter- + linkerhand tegen elkaar wrieven).
slie‧p oei̯t doo‧n (Q101p Valkenburg),
uitsliepen:
eemes oetsjliepe (Q101p Valkenburg),
oetsjliepe (Q101p Valkenburg, ...
Q101p Valkenburg,
Q101p Valkenburg),
ps. alles letterlijk overgenomen!
eine oetslie‧‧pe (Q101p Valkenburg)
|
uitsliepen [sliep oet doon] [N 07 (1961)]
III-3-2
|
32416 |
uitspannen |
uitspannen:
utšpanǝ (Q101p Valkenburg)
|
Het paard losmaken van de kar of het werktuig waarin of waaraan het gespannen is. Bij het uitspannen uit een kar met berries worden de draagriem, de brede buikriem en de strengen losgemaakt. Vervolgens wordt het paard naar de stal geleid. [JG 1b, 2c; N 8, 98b; monogr.]
I-10
|