id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
25838 | achterbodem | onderkant: ǭndǝrkānt (Valkenburg) | De achterste bodem van een bierton tegenover de voorbodem. [N 35, 94] II-2 |
19021 | achterdocht | achterdenken: achterdènke (Valkenburg) | achterdocht [SGV (1914)] III-1-4 |
32962 | achtergebleven hooi harken | reken: rēkǝ (Valkenburg) | Wanneer het hooi is binnengehaald werd soms nog eens het hooiland afgeharkt om het achtergebleven hooi te verzamelen. [N14, 122; A 34, 4 add.] I-3 |
33984 | achterhaam | achterhaam: axtǝrhām (Valkenburg) | Samenstel van riemen dat op het achterwerk van het paard wordt gelegd en dient om de kar achteruit te stoten. [JG 1a, 1b, 2b; N 13, 74; monogr.] I-10 |
17572 | achterhoofd | achterkop: achterkop (Valkenburg), knots: de knoets (Valkenburg) | achterhoofd [N 10 (1961)] III-1-1 |
33802 | achterknie | hazesprong: hāzǝšprøŋk (Valkenburg), hees: hiǝs (Valkenburg), schijthakken: šithakǝ (Valkenburg), spronggewricht: šproŋkgǝvrex (Valkenburg), vars: vērš (Valkenburg) | Uitstekend achterpootsgewricht van het paard. Een gedeelte van de termen duidt niet de uit- maar de insprong of knieholte aan. Zie afbeelding 2.40. [JG 1a, 1b, 2c; N 8, 32.1, 32.5, 32.9, 32.10, 32.11 en 32.12] I-9 |
31587 | achternaafband | achterring: axtǝrrenk (Valkenburg), ring: reŋk (Valkenburg) | De ijzeren band om het achtereinde van de naaf, aan de kant van de wagen. De achternaafband is doorgaans smaller dan de muilband. Zie ook afb. 214. [N G, 43d; N 17, 60b; Vld.] II-11 |
20359 | achterneef | achterneef: achternèèf (Valkenburg) | neef; Bestaan er verschillende woorden voor de verschillende soorten van neven (kinderen van ooms en tantes, kinderen van broers en zusters, achterneven?) [DC 05 (1937)] III-2-2 |
20156 | achternicht | half-nice: mar.: resp. gebruikt spelling uit de (bijgevoegde) brochure: "Phonetische schrijfwijze van het Valkenburgsch plat en gelijkluidende dialecten". Omspelling komt voor mijn rekening haufnisjə (Valkenburg) | nicht; Bestaan er verschillende woorden voor de verschillende soorten van nichten (kinderen van ooms en tantes, kinderen van broers en zusters, achternichten?) [DC 05 (1937)] III-2-2 |
31585 | achterschijf | schijf: šīf (Valkenburg) | Ronde, met het wiel meedraaiende schijf tussen de naaf en de stootring van het asblok. De achterschijf verhindert dat er tijdens het rijden vet of smeer verloren gaat en vuil de naafbus kan binnendringen. Woordtypen met als tweede lid het woord -ring komen ook voor in het lemma ɛstootringɛ (WLD I.13).' [N G, 50a; N 17, 56; JG 1b, add.] II-11 |