24335 |
mestkever |
strontkever:
stroͅntkiɛjvər (Q166p Vechmaal)
|
mestkever [ZND 14 (1926)]
III-4-2
|
33622 |
mestvaalt |
mesthof:
meͅi.stof (Q166p Vechmaal),
mesthoop:
meͅi.shoͅup (Q166p Vechmaal)
|
[Goossens 1b (1960)]
I-7
|
34364 |
mestvarken |
vetvarken:
vętfɛ.rkǝ (Q166p Vechmaal)
|
Een varken dat gehouden worden om vet te mesten. [JG 1a, 1b, 2c; L 37, 49e; N C, add.; N 19, Q 111 add.; N 19, Q 204a add.; monogr.]
I-12
|
33999 |
met de zweep slaan of geluid geven |
kraken:
krǭ.kǝ (Q166p Vechmaal)
|
Het slaan met de zweep brengt een knallend geluid voort. Terwijl in de enquête van J. Goossens het werkwoord zwepen in de jaren vijftig enkel voor Achel (L 282) en Hamont (L 286) werd opgetekend, vermeldt de enquête van P. Willems (1885)het nog voor een groot aantal gemeenten uit de beide Limburgen. Zie in dit verband ook ros voor "paard" (WLD I, afl. 9, p. 5). [JG 1a, 1b, 2c; L 8, 141a; Wi 42; monogr.]
I-10
|
22641 |
met een drijftol spelen |
doppen:
doppen (Q166p Vechmaal)
|
Hoe noemt men het spelen met dit speelgoed? [Lk 03 (1953)]
III-3-2
|
22760 |
met een priktol spelen |
doppen:
doppen (Q166p Vechmaal)
|
Hoe noemt men het spelen met dit speelgoed? [Lk 03 (1953)]
III-3-2
|
22895 |
met een zelfgemaakte tol spelen |
doppen:
doppen (Q166p Vechmaal)
|
Hoe noemt men het spelen met dit speelgoed? [Lk 03 (1953)]
III-3-2
|
34140 |
met opgeheven staart rondlopen |
biezen:
bei̯zǝ (Q166p Vechmaal)
|
[N 3A, 9a; JG 1a, 1b; monogr.]
I-11
|
34003 |
met paard en kar rijden |
varen:
vǭ.rǝ (Q166p Vechmaal)
|
[JG 1b, 2c; N 8, 100; Wi 33; monogr.]
I-10
|
34004 |
met paard en koets rijden, paardrijden |
rijden:
rē̜i̯ǝ (Q166p Vechmaal),
varen:
vǭ.rǝ (Q166p Vechmaal)
|
Het paard besturen als het voor de koets gespannen is, of als het als rijdier gebruikt wordt. Deze twee begrippen worden terminologisch niet onderscheiden. [JG 1a, 1b; Wi 29; monogr.]
I-10
|