e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Vechmaal

Overzicht

Gevonden: 1244
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
opmaken opmaken: opmōͅkə (Vechmaal), zə gɛlt opmo:kə (Vechmaal), zən sɛntə opmo:kə (Vechmaal) geld opdoen (opmaken) [RND] III-3-1
opper dikke mijt: dekǝ mē̜.t (Vechmaal) De grootste soort hooihoop in het veld. [N 14, 112 en 111 add.; JG 1a, 1b, 2c; A 10, 20; A 16, 3b; A 42, 20b; L 38, 38b; monogr.] I-3
oprispen rupselen: rèpsele (Vechmaal) Hoe noemt men in uw dialekt oprispen, opbreken van eten of drinken? [DC 47 (1972)] III-1-2
oprisping rupseling: rèpseling (Vechmaal) Hoe noemt men een oprisping? [DC 47 (1972)] III-1-2
opstapelen van graanzakken op een hoop leggen: ǫp ęi̯nǝn hǫu̯p lęgǝ (Vechmaal) Zakken met graan op een hoop zetten. [L 27, 24] I-4
opsteken van de schoven steken: stię.kǝ (Vechmaal) Het op de oogstkar laden van de gedroogde schoven. Dit gebeurt door twee personen, de één, de opsteker (zie het lemma ''opsteker'', 5.1.4) steekt de schoven met een oogstgaffel van het hok naar de kar omhoog, waar de ander, de tasser (zie het lemma ''tasser op de wagen'', 5.1.5) de schoven aanneemt en in lagen (zie het lemma ''laag schoven op de wagen'', 5.1.7) op de oogstkar tast. Vergelijk ook het lemma ''hooi opladen'' (5.1.5) in aflevering I.3.' [JG 1a, 1b, 2c; monogr.] I-4
optillen heffen: term van kaartspel  hīifə (Vechmaal), oplichten: oplîchte (Vechmaal), òplīXtə (Vechmaal) dat kan ik opheffen [ZND 26 (1937)] || optillen [RND] III-1-2
optuigen hamen: hǭmǝ (Vechmaal) Een trekpaard van het nodige trektuig voorzien. Men zet het hoofdstel op het hoofd van het paard, plaatst het haam om zijn nek, legt het schoftzadel op zijn rug en doet het achterhaam aan. Tenslotte gespt men de verschillende delen aan elkaar. [JG 1b; N 8, 97a; monogr.] I-10
os os: ǭ.s (Vechmaal) Gesneden mannelijk rund [N 3A, 19; JG 1a, 1b; A 3, 37; A 4, 12; L 4, 37; L 20, 12; Wi 16; monogr.] I-11
oud, versleten paard oude biek: āǝ bik (Vechmaal) Zie ook het lemma ''benamingen voor het paard naar de leeftijd'' (2.4.1), sub F. [JG, 1b; A 45, 28a; L 5, 36; L 36, 82; N 8, 20, 62f en 62g; monogr.] I-9