e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Vechmaal

Overzicht

Gevonden: 1244
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
sjalot sjarlot: šərloͅtə (Vechmaal) sjalotten (pl) [Goossens 1b (1960)] I-7
sla, algemeen salade: slōͅət (Vechmaal) [Goossens 1b (1960)] I-7
slaan houwen: geslaoge= het heeft tien uur geslagen  zwad in blòu gəhòut (Vechmaal) bont en blauw geslagen [RND] III-1-2
slaapbol kolbloem: kolbloem (Vechmaal), papaver: De invuller is niet zeker van zijn antwoord, want hij plaatst een ? achter papavers.  papavers (Vechmaal) Papaver somniferum L. [DC 48 (1973)] III-4-3
slachten slachten: sláxtǝ (Vechmaal) Doden van vee met de bedoeling het als voedsel te gebruiken. Wat het woordtype "dooddoen" betreft, merken verschillende informanten (in K 353, P 50, P 177, P 179, P 180, P 185) op, dat het verouderd is. [JG 1a + 1b + 2c: R 14, 231 add.; S 33; monogr.] II-1
slecht gesneden hengst piet: pī.t (Vechmaal) Bij de piet is slechts één teelbal uitgesneden; men kan daarom spreken van een halfgelubde hengst. Bij de klophengst zijn één of beide zaadballen niet uit de buikholte ingedaald; hij mag niet voor de kweek gebruikt worden, omdat dit erfelijk is, en wordt door het verbrijzelen der teelballen met een houten hamer ongeschikt gemaakt tot de voortteling. Wie veel fokmerries bezit, gebruikt wel eens een klophengst om uit te proberen of de merries hengstig zijn en alzo de kostbare dekhengsten te sparen. [JG 1a, 1b; N 8, 20, 61a en 61b; monogr.] I-9
sleedoorn slee: -  sli:j: (Vechmaal) sleedoorn struik [DC 56 (1981)] III-4-3
sleepcultivator, veertandeg balein: blē̜ ̞ǝn (Vechmaal) Bedoeld wordt het cultivatortype van afb. 79. Voor (delen van) varianten in de (...)-vorm zij verwezen naar het vorige lemma. In het lemma ''eg'' vindt men ''eg'' en ''eg'' geduid. [JG 1a + 1b; N 11, 78b; N 11A, 150b; N J, 10] I-2
sleepruim slee: -  slije (Vechmaal) sleedoorn vrucht [DC 56 (1981)] III-4-3
slepen slepen: slē.pǝ (Vechmaal) De in dit lemma bijeengebrachte termen betreffen het bewerken van de akker met een sleep, om de grond gelijk te trekken, aardkluiten te verbrijzelen of fijn zaad in de grond te werken, alsmede het slepen van weiland, om mestplakken en molshopen te verbreiden en/of gestrooide mest over de grasmat uit te strijken. Hoe de hieronder voorkomende vormen ''eg'' + ''eg'' en ''eggen'' + ''eggen'' verstaan moeten worden, is aangegeven in de lemmata ''eg'' en ''eggen''. [JG 1a + 1b + 1c; N 11, 81 + 85; N 11A, 173c + 180; S 33; L 6, 66; div.; monogr.] I-2