33587 |
sjalot |
sjarlot:
šərloͅtə (Q166p Vechmaal)
|
sjalotten (pl) [Goossens 1b (1960)]
I-7
|
33550 |
sla, algemeen |
salade:
slōͅət (Q166p Vechmaal)
|
[Goossens 1b (1960)]
I-7
|
17870 |
slaan |
houwen:
geslaoge= het heeft tien uur geslagen
zwad in blòu gəhòut (Q166p Vechmaal)
|
bont en blauw geslagen [RND]
III-1-2
|
24818 |
slaapbol |
kolbloem:
kolbloem (Q166p Vechmaal),
papaver:
De invuller is niet zeker van zijn antwoord, want hij plaatst een ? achter papavers.
papavers (Q166p Vechmaal)
|
Papaver somniferum L. [DC 48 (1973)]
III-4-3
|
25342 |
slachten |
slachten:
sláxtǝ (Q166p Vechmaal)
|
Doden van vee met de bedoeling het als voedsel te gebruiken. Wat het woordtype "dooddoen" betreft, merken verschillende informanten (in K 353, P 50, P 177, P 179, P 180, P 185) op, dat het verouderd is. [JG 1a + 1b + 2c: R 14, 231 add.; S 33; monogr.]
II-1
|
33751 |
slecht gesneden hengst |
piet:
pī.t (Q166p Vechmaal)
|
Bij de piet is slechts één teelbal uitgesneden; men kan daarom spreken van een halfgelubde hengst. Bij de klophengst zijn één of beide zaadballen niet uit de buikholte ingedaald; hij mag niet voor de kweek gebruikt worden, omdat dit erfelijk is, en wordt door het verbrijzelen der teelballen met een houten hamer ongeschikt gemaakt tot de voortteling. Wie veel fokmerries bezit, gebruikt wel eens een klophengst om uit te proberen of de merries hengstig zijn en alzo de kostbare dekhengsten te sparen. [JG 1a, 1b; N 8, 20, 61a en 61b; monogr.]
I-9
|
24552 |
sleedoorn |
slee:
-
sli:j: (Q166p Vechmaal)
|
sleedoorn struik [DC 56 (1981)]
III-4-3
|
32811 |
sleepcultivator, veertandeg |
balein:
blē̜ ̞ǝn (Q166p Vechmaal)
|
Bedoeld wordt het cultivatortype van afb. 79. Voor (delen van) varianten in de (...)-vorm zij verwezen naar het vorige lemma. In het lemma ''eg'' vindt men ''eg'' en ''eg'' geduid. [JG 1a + 1b; N 11, 78b; N 11A, 150b; N J, 10]
I-2
|
24551 |
sleepruim |
slee:
-
slije (Q166p Vechmaal)
|
sleedoorn vrucht [DC 56 (1981)]
III-4-3
|
17899 |
slepen |
slepen:
slē.pǝ (Q166p Vechmaal)
|
De in dit lemma bijeengebrachte termen betreffen het bewerken van de akker met een sleep, om de grond gelijk te trekken, aardkluiten te verbrijzelen of fijn zaad in de grond te werken, alsmede het slepen van weiland, om mestplakken en molshopen te verbreiden en/of gestrooide mest over de grasmat uit te strijken. Hoe de hieronder voorkomende vormen ''eg'' + ''eg'' en ''eggen'' + ''eggen'' verstaan moeten worden, is aangegeven in de lemmata ''eg'' en ''eggen''. [JG 1a + 1b + 1c; N 11, 81 + 85; N 11A, 173c + 180; S 33; L 6, 66; div.; monogr.]
I-2
|