e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Velden

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
heukelingen spreiden breken: [breken] (Velden) Het uiteengooien van de kleinste soort hoopjes, zodat ze verder kunnen drogen. Het voorwerp van de overgankelijke werkwoorden is steeds: heukelingen. ø...ŋ wijst op identieke antwoorden als in het lemma ''zwaden spreiden''.' [N 14, 105; JG 1a, 1b; A 34, 1; monogr.] I-3
heup heup: höp (Velden) heup [SGV (1914)] III-1-1
heuvel, kleine hoogte berg: (ook al is hij laag).  berg (Velden), bergje: een bergske (Velden), hoogte: huugte (Velden), huëgte (Velden) een kleine hoogte [hoogje] [N 91 (1982)] || heuvel, natuurlijke verheffing van de aardbodem, lager dan een berg [bult] [N 81 (1980)] || hoogte [SGV (1914)] || hoogte, vlak stuk land dat hoger gelegen is dat het omliggende land [verhoogsel] [N 81 (1980)] III-4-4
hiel hak: hak (Velden, ... ) hak (van de voet) [SGV (1914)] || hiel, hak [SGV (1914)] || voet: hak van de voet [vaesj, veers, hak] [N 07 (1961)] III-1-1
hij aardt naar zijn vader hem aardt naar zijn vader: hem art noa zien vader (Velden), hij staalt op zijn vader: hee stalt op zie vader (Velden), cf. VD s.v. "III. stalen"3. (onoverg. veroud., gew.) = bij elkaar passen, gelijken  hae staalt op zie vader (Velden), hij trekt op zijn vader: hè trêekt op zîen vaader (Velden) naar zijn vader aarden; hij aardt naar zijn vader [DC 02 (1932)] III-2-2
hijgen hijgen: hiege (Velden) hijgen (naar adem) [SGV (1914)] III-1-2
hik hikkepik: hikkepik (Velden) hik [hibbik, hikkepik, hippik] [N 10 (1961)] III-1-2
hinderen hinderen: hingere (Velden) hinderen [SGV (1914)] III-3-1
hinkelen hinkelen: /  hinkelen (Velden) / [SND (2006)] III-3-2
hinken hinken: hinke (Velden) hinken, op een been springen [SGV (1914)] III-1-2