32924 |
heukelingen spreiden |
breken:
[breken] (L268p Velden)
|
Het uiteengooien van de kleinste soort hoopjes, zodat ze verder kunnen drogen. Het voorwerp van de overgankelijke werkwoorden is steeds: heukelingen. ø...ŋ wijst op identieke antwoorden als in het lemma ''zwaden spreiden''.' [N 14, 105; JG 1a, 1b; A 34, 1; monogr.]
I-3
|
17645 |
heup |
heup:
höp (L268p Velden)
|
heup [SGV (1914)]
III-1-1
|
24912 |
heuvel, kleine hoogte |
berg:
(ook al is hij laag).
berg (L268p Velden),
bergje:
een bergske (L268p Velden),
hoogte:
huugte (L268p Velden),
huëgte (L268p Velden)
|
een kleine hoogte [hoogje] [N 91 (1982)] || heuvel, natuurlijke verheffing van de aardbodem, lager dan een berg [bult] [N 81 (1980)] || hoogte [SGV (1914)] || hoogte, vlak stuk land dat hoger gelegen is dat het omliggende land [verhoogsel] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
17776 |
hiel |
hak:
hak (L268p Velden, ...
L268p Velden,
L268p Velden,
L268p Velden,
L268p Velden)
|
hak (van de voet) [SGV (1914)] || hiel, hak [SGV (1914)] || voet: hak van de voet [vaesj, veers, hak] [N 07 (1961)]
III-1-1
|
20329 |
hij aardt naar zijn vader |
hem aardt naar zijn vader:
hem art noa zien vader (L268p Velden),
hij staalt op zijn vader:
hee stalt op zie vader (L268p Velden),
cf. VD s.v. "III. stalen"3. (onoverg. veroud., gew.) = bij elkaar passen, gelijken
hae staalt op zie vader (L268p Velden),
hij trekt op zijn vader:
hè trêekt op zîen vaader (L268p Velden)
|
naar zijn vader aarden; hij aardt naar zijn vader [DC 02 (1932)]
III-2-2
|
18012 |
hijgen |
hijgen:
hiege (L268p Velden)
|
hijgen (naar adem) [SGV (1914)]
III-1-2
|
18029 |
hik |
hikkepik:
hikkepik (L268p Velden)
|
hik [hibbik, hikkepik, hippik] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
21462 |
hinderen |
hinderen:
hingere (L268p Velden)
|
hinderen [SGV (1914)]
III-3-1
|
22774 |
hinkelen |
hinkelen:
/
hinkelen (L268p Velden)
|
/ [SND (2006)]
III-3-2
|
17955 |
hinken |
hinken:
hinke (L268p Velden)
|
hinken, op een been springen [SGV (1914)]
III-1-2
|